vrijdag 23 februari
Jesaja 19 spreekt van oordeel én bekering van Egypte aan het eind van De Grote Verdrukking. De tekst is helder en behoeft weinig aanvulling. We lichten alleen de hoogtepunten uit.
1 De Doem van Egypte.
Zie, Jahweh rijdt op een snelle wolk en komt naar Egypte. De afgoden van Egypte beven voor Zijn aangezicht en het hart van de Egyptenaren zal smelten in hun binnenste.
Aan het einde van De Grote Verdrukking verlaat God de hemel en komt naar Egypte. Dat is een tussenstop op weg naar de tempel in Jeruzalem, waar de Heerlijkheid van de HEERE (Sjechina van Jahweh) weer gaat wonen. Hij komt ten oordeel en is in dat kader de doem van Egypte.
Jesaja profeteert dat de Nijl opdroogt. Dat is het einde van het land Egypte; het wordt woestijn.
5 Ook zullen de wateren van de machtige stroom opdrogen en de waterlopen zullen tot een woestenij vervallen en verdwijnen.
6 De waterlopen zullen stinken en afnemen. De grote rivier van Egypte zal uitdrogen en riet en biezen zullen verwelken.
7 De open vlakten langs de grote rivier en aan de monding van de grote rivier, maar ook elk gezaaid veld aan de grote rivier zullen verdorren. Zij zullen verwaaien en niet meer zijn.
8 Dan zullen de vissers treuren; een ieder die een haak uitwierp in de grote rivier zal weeklagen en die netten uitwierpen op het wateroppervlak zullen wegkwijnen.
9 En de verwerkers van gekamd vlas zullen wanhopen, evenzo de wevers van fijn linnen.
10 En het zal geschieden, dat de zekerheden verbrijzeld zullen worden van een ieder die pacht ontvangt uit de van leven wemelende poelen.
Als de Nijl verdwijnt, verdroogt Egypte en wordt dit land onderdeel van de Sahara. Jesaja schetst gedetailleerd wat er dan gaat gebeuren. De tekst spreekt voor zich; Je ziet het haast voor je.
17 Dan zal het geschieden dat het grondgebied van Juda voor Egypte tot een sacrale verplichting zal worden, voor zover die door Hem aan haar vermeld wordt. (Egypte) zal vrezen voor de Raad van Jahweh van de Hemelse legers die Hij besloot aangaande hem.
18 Te dien dage zullen vijf steden in het land van Egypte de taal van Kanaän spreken en trouw zweren aan Jahweh van de Hemelse legers.
Vijf steden zullen in Egypte overblijven. De bevolking zal Hebreeuws leren, trouw zweren aan God en Israël dienen (vers 17). Zo is er ook nog genade voor een restant van het volk van Egypte.
21 Wanneer zij luid roepen tot Jahweh vanwege hun onderdrukkers, dan zal Hij hen een verlosser en leidsman zenden; Die zal hen bevrijden. Dan zal Jahweh Zichzelf bekendmaken aan de Egyptenaren. Zij zullen te dien dage Jahweh kennen en Hem dienen met slachtoffers en spijsoffers. Zij zullen geloften doen; geloften aan Jahweh en die houden.
22 Aldus zal Jahweh Egypte neerslaan; slaan maar ook genezen! Zij zullen zich tot Jahweh keren en Hij zal door hen gesmeekt worden. Dan zal Hij hen genezen.
Het is uitzonderlijk dat de Egyptenaren zelf slachtoffers en spijsoffers aan God mogen offeren. Dat tekent hun heiliging en zo zal Egypte een zegenrijke rol vervullen in het Messiaanse Rijk.
Dit is een hoofdstuk dat een stukje geschiedenis bevat en gemakkelijk te verklaren is.
Koning Sargon II regeerde van 721-705 en hij breidde het Assyrische wereldrijk sterk uit. De regio Kanaän kwam in 711 v.Chr. in opstand. De opstandige landen, Asdod, Moab, Edom en de Filistijnse stadstaten, werden gesteund door Egypte, de aartsrivaal van Assyrië. Sargon stuurde daarop één van zijn generaals (Tartan genaamd) met een groot leger. De rebellen werden snel verslagen en Asdod werd in 711 v.Chr. ingenomen. Daarna was Egypte aan de beurt. Onder de opvolgers van Sargon II, Isarhaddon en Assurbanipal, werd Egypte bezet en gebrandschat.
1 Het was in het jaar dat Sargon, de koning van Assyrië, zijn veldmaarschalk naar Asdod stuurde en deze Asdod aanviel en innam.
2 Op dezelfde tijd sprak Jahweh door de hand van Jesaja, de zoon van Amos, zeggende: Ga en doe het rouwgewaad van je middel weg en de sandalen van je voeten. Toen deed hij aldus en ging ontkleed en barrevoets.
3 Toen sprak Jahweh: Dat mijn dienaar Jesaja ontkleed en barrevoets rondloopt – het derde jaar ten teken –, is een voorteken en dat betreft Egypte en Cush.
4 Alzo zal de koning van Assyrië de gevangenen van Egypte en de ballingen van Cush wegvoeren, zowel jongeren als ouderen, ontkleed en barrevoets, met ontbloot achterste, tot schande van Egypte.
5 Dan zullen zij wanhopen en beschaamd zijn over het vertrouwen in Cush en vanwege de eer van Egypte.
6 En degenen die aan deze kust wonen zullen te dien dage zeggen: Zie toch de keerzijde van ons vertrouwen. Dat wij daarheen gevlucht zijn om hulp, om zo verlost te worden van de koning van Assyrië. Hoe moeten we nu nog ontsnappen?
Jesaja 21 is een dramatisch verslag van het einde van De Grote Verdrukking. Het profeteert over een moment waarop het bericht binnenkomt dat het leger dat Jeruzalem belaagt, door de Plaag is vernietigd (Zacharia 14:12 en 13). Het spreekt van oorlog (vers 1-5), verlossing (8-12) en Gods wraak (Jesaja 22:1-8, wat een gedeelte is dat hier bij hoort).
1 De doem van de savanne van de wateren. Gelijk een wervelwind, die door de Negeb raast, zo komt hij uit de wildernis; uit een angstaanjagend land. De aanhef van vers 1 geeft het thema van Jesaja 21 aan. Dat is de ondergang van Babylon (vers 9). De profeet noemt het land niet, maar gebruikt een cryptische omschrijving. Maar, waarom dit bedekte taalgebruik? Dat vinden we uitgelegd in Daniël 12:9 en 10 (HSV):
"Toen zei Hij: Ga heen, Daniël, want deze woorden blijven geheim en verzegeld tot de tijd van het einde. Velen zullen gereinigd, zuiver wit gemaakt en gelouterd worden. De goddelozen echter zullen goddeloos handelen en geen enkele van de goddelozen zal het begrijpen, maar de verstandigen zullen het begrijpen."
De profetie over de Eindtijd is dus geheim en verzegeld tot de tijd van het einde. Welnu, daar leven we nu in, dus neemt de kennis toe. Dat inzicht blijft echter beperkt tot de verstandigen. Dat zijn zij die gelovig Gods Woord bestuderen. Hij die uit de wildernis komt, is Gog uit Magog. Dat betreft een enorme legermacht die aan het einde van De Grote Verdrukking optrekt naar Jeruzalem, om de stad te vernietigen en het ‘Jodenprobleem’ voor eens en altijd op te lossen. Deze aanval vormt een laatste oprisping van boosaardigheid van Satan, als hij alle resterende militaire macht van de wereld tegen Jahweh en Jeruzalem in stelling brengt.
2 Een verschrikkelijk visioen werd mij geopenbaard. De verrader zal groot verraad plegen, ja, hij die verderft zal louter verderf verspreiden. Trek op, Elam! Sla het beleg, Medië! Aan al haar gekerm komt nu een einde.
Jesaja wordt een visioen over de Eindtijd gegeven en wel over de laatste weken van De Grote Verdrukking. Dat is inderdaad een verschrikkelijk visioen. De oordelen van God hebben dan grote verwoestingen op aarde aangericht (Jesaja 13:6-9 en Openbaring 6:16-17). De Antichrist (de verrader) voert een gruwelijk schrikbewind en vervolgt elke gelovige om die te doden. Elam en Medië waren volken van het Medisch-Perzische rijk. Beide koesterden een diepe haat tegen het Babylonische Rijk. Het Medisch-Perzische Rijk bracht Babylon ten val, dus moeten we vers 2 als een metafoor zien voor de vijanden van het Babel (de Antichrist) in de Eindtijd. Dat zijn de voormalige bondgenoten van de Antichrist; de koningen van het noorden en van het zuiden (Daniël 11:40). Zij verenigen zich onder de banier van Gog en vallen de Antichrist aan.
3 Werkelijk, mijn lendenen worden overweldigd door pijnscheuten. Weeën grijpen mij aan als de weeën van een barende vrouw. Ik verkramp door wat ik hoor; ik beef van binnen door wat ik zie.
Wat Jesaja getoond wordt, is zo gruwelijk dat hij krampen hem overvallen. Het visioen laat hem namelijk de toestand in de wereld zien in de laatste dagen van De Grote Verdrukking; zoals het uitroeien van het leger van Gog, maar wellicht ook het lijden van zijn volk in de Eindtijd.
4 Mijn hart stokt, de verschrikking jaagt mij angst aan. De koele avondbries van mijn verlangen is voor mij in een nachtmerrie veranderd.
De tekst is heel direct en verwijst naar gruwelijke gebeurtenissen. Het zoete uitzicht van het Messiaanse Rijk, dat Jahweh hem in voorgaande visioenen getoond heeft (De koele avondbries van mijn verlangen), is in een nachtmerrie veranderd.
5 Zet de tafel klaar; bedek het met een kleed. Er wordt gegeten en gedronken. Sta op, gij vorsten. Vet uw schilden in.
De veldtocht gaat beginnen. De vorsten van Gog houden een feestmaal voordat de slag begint. De schilden worden ingevet en zo klaargemaakt voor de strijd; Armageddon, de laatste slag.
6 Daarom heeft de Soeverein het volgende tot mij gezegd: Ga heen, er staat een uitkijk. Laat hem verslag uitbrengen van wat hij ziet.
Terwijl het leger van Gog optrekt, zoomt de profetie in op de Soeverein. Dat is de titel van Jezus Christus onder het nieuwe verbond (Berit Olam). Hij is net aangekomen op de Olijfberg. Deze neemt het gelovig overblijfsel van Israël onder zijn hoede en laat een uitkijk plaatsen. Openbaring 18:1, dat ook hierover spreekt, zegt dat het een engel van grote macht is; een aartsengel dus.
7 Mocht hij een wagen zien, bespannen met paarden, een ruiter op een ezel, of een ruiter op een kameel, dan zal hij waakzaam zijn, ja uiterst waakzaam.
Er wordt een belangrijk bericht uit het noorden verwacht. Een verslag over de oprukkende legers van Gog die Jeruzalem bedreigen. De uitkijk heeft duidelijke instructies van de Soeverein, Jezus Christus, gekregen en weet wat er te wachten staat.
8 Dan zal hij uitroepen, terwijl hij uitkijkt op de wachttoren: Mijn Soeverein, heel de dag zal ik blijven staan, ook zal ik elke nacht op mijn post blijven.
Hamvraag is: Waar staat die wachttoren? Nergens in Jesaja 21 wordt er nog over gesproken. We kunnen slechts gissen en dan durf ik het vermoeden uit te spreken dat de aartsengel (de uitkijk, vers 6) op een hoge plaats van de tempel staat. Want dat is de plaats waar God weer gaat wonen. Daar zal het levenswater van Gods zegen stromen en daar wordt ook de bron van bescherming gevonden die God dan over de tempelberg geplaatst heeft (Jesaja 4:5-6).
9 Maar zie toch! Daar komt iets aan – een wagen met een man erop en een span paarden ervoor. Dan zal hij aandacht vragen en zeggen: Gevallen, Gevallen is Babylon. Heel het gesneden beeld van haar god brak aan stukken op de aarde. Plotseling ziet de uitkijk een man op een wagen met paarden. Dat is kennelijk het teken. God heeft ingegrepen. Er ging een golf van ontroering door mij heen, toen ik de woorden van vers 9 voor het eerst opschreef, want dat vers komt overeen met Openbaring 18:2 (NBG). Daar staat:
"Met een krachtige stem riep hij (de aartsengel): ‘Gevallen, gevallen is Babylon, die grote stad! Ze is een woonplaats voor demonen geworden, ze biedt onderdak aan elke onreine geest, elke onreine vogel en elk onrein, afschuwelijk dier."
10 O mijn gedorste volk, zoon van mijn dorstvloer; aldus heeft Jahweh van de Hemelse legers, de God van Israël, mij toevertrouwd en ik heb het aan u verteld.
God spreekt hier en uit de tekst blijkt dat Hij diep mededogen voelt met het ware Israël. Dat is het deel van het volk Israël dat Jezus als hun verlosser heeft aangenomen. Want zij zijn gedorst; dat is: uit gruwelijke geweld gered.
We waren aangekomen bij een periode na de ondergang van Gog en de dood van de Antichrist. Dan wordt de Messias tot koning over het Messiaanse Rijk gekroond en gebieder over de gehele wereld. Die wereld is echter nog in complete shock na de oordelen, die God over aarde uitstortte. De macht van de Messias is nog beperkt tot Jeruzalem en naaste omgeving en zal stap voor stap over de gehele wereld worden uitgebreid. Jesaja spreekt over die tussenperiode (Interregnum) als de overlevende wereldbevolking in angstige spanning afwacht wat er gaat gebeuren. Het is over deze periode, dat Jesaja in hoofdstuk 14:7 profeteert: Overal op aarde is stilte en rust ingetreden. Die stilte en rust is tot zegen voor Gods kinderen, maar niet voor Gods vijanden. Die zijn er ook nog, al werd hun militaire macht vernietigd. Daarom spreekt Jesaja van de doem.
11 De doem van de voortdurende stilte. Iemand roept mij toe vanuit Seïr: Wachter, hoe staat het met de nacht?
Wachter, hoe staat het met de nacht? Niet duidelijk is wat de taak van de wachter is, noch waar hij naar uitziet. Het is geen aartsengel, zoals de uitkijk in vers 6-10. De plaats waar de wachter staat, is de berg Seïr (ten zuiden van de Dode Zee), de hoogste top in de streek. Vandaar kun je ver naar het zuiden en zuidoosten kijken, waar de rotsstad Petra ligt. Waarschijnlijk is dat de plaats, waar de gelovige Joden in de Eindtijd heen zullen vluchten. Jezus profeteert daarover in Mattheüs 24:15-16a (HSV):
"Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest, daarop letten! – laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen."
De vluchtelingen worden teruggeroepen en de wachter ziet uit naar hun komst. Iemand beklaagt zich dat de tijd voorbijgaan, zonder dat er iets gebeurt; een teken hoe men uitziet naar hun komst.
12 De wachter sprak: Morgens breken aan en nachten gaan. Maak je niet druk, wees gerust; ga terug en kom later nog eens. De wachter stelt hem gerust. Heus, ze komen echt wel terug; kom later nog eens.
Vers 13-17 hoort bij het Interregnum. Er is echter geen goed gefundeerde verklaring voorhanden.
De wederkomst van Christus is een zegen voor gelovigen, maar de doem voor Gods vijanden.
1 De doem van de lieflijke vallei van het visioen (= het Messiaanse Rijk).
2 Wat bezielt u, dat u allen de daken bent opgeklommen? Er is een geweldige opschudding ontstaan. De stad is vol gedruis, de binnenstad jubelt.
Gods toorn is bedaard en de Messias is gekomen. In uitzinnige vreugde klimmen de mensen op de daken om de verschijning van de Christus in zijn heerlijkheid te kunnen zien.
3 Zij die gedood werden, vielen niet door het zwaard en stierven ook niet door de strijd. Al uw leiders zijn tezamen op de gevlucht geslagen. Zonder een boog te spannen werden zij gepakt. Allen, die opgespoord werden, zijn gezamenlijk in de boeien geslagen, ondanks dat zij ver wegvluchtten.
Abrupt schakelt de profetie om van vreugde naar droefenis over de vele doden. Want vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God (Hebreeën 10:31). En dat speelt hier, want Jahweh rekent af met al zijn tegenstanders. Daar komt geen strijd aan te pas. Jahweh zendt De Plaag die de legers, die tegen Jeruzalem optrekken, vernietigt (Zacharia 14:12-15). Als dan de macht van de Antichrist ineenstort, slaan de leiders van Israël op de vlucht, maar ze worden allen opgepakt.
4 Het is terecht, dat ik zeg: Let niet op mij, laat mij bitter zijn en wenen. Probeer mij niet te troosten over de aangerichte rampspoed van de dochter van mijn volk.
Dus: eind goed al goed? – niet echt. Jesaja spreekt met de mond van Jahweh en Hij ervaart naast vreugde ook diep verdriet. God treurt over de aangerichte rampspoed en over de vele doden.
5 Want de Heer, Jahweh van de Hemelse machten, beschikt een dag van verwarring, vertrapping en ontreddering in de lieflijke vallei van het visioen. Kreten om hulp echoën tussen de bergen.
De doem van vers 1 wordt aanvullend verklaard. Dat is verwarring, vertrapping en ontreddering, dé kenmerken van De Grote Verdrukking die helaas het noodzakelijk voorportaal vormen voor de stichting van het Messiaanse Rijk.
6 Elam zal de pijlkoker opnemen – op de strijdwagen; mens en paard –, en zijn schilden van de wand halen.
7 Dan zal geschieden dat de beste van uw valleien zich zal vullen met strijdwagens en ruiters, die zich bij de ingang zullen opstellen. Dan zal de gehele verdediging aan Juda worden onttrokken.
8 Te dien dage zult u aandacht geven aan de wapenuitrusting van het huis van het woud.
De laatste verzen zijn mysterieus. Duidelijk is dat het land Elam Gog uit Magog typeert. En ook dat hier gesproken wordt over Armageddon; de laatste slag. Echter, vers 9 is niet met zekerheid te verklaren. We weten slechts dat het huis van het woud de wapenkamer van koning Salomo was.
Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.
Terug naar overzicht