2018 - Jesaja deel 1, aflevering 6: Jesaja 13-15

vrijdag 09 februari

A. Jesaja 13, Introductie

Een belangrijk kenmerk van Jesaja is het heen en weer springen tussen de oude tijd en de Eindtijd, dus het Messiaanse Rijk. Zo worden doem en hoopvolle toekomst steeds afgewisseld. Zo ook in Jesaja 13. Dat is geen nieuwe constatering. Oude verklaarders zagen al overeenkomsten tussen Jesaja en Openbaring. Cocceius spreekt in dat kader zelfs over de val van de Antichrist.

 

B. Profetie over de Val van Jeruzalem – Jesaja 13:1-8

1 De doem van Babylon, die Jesaja, de zoon van Amoz, zag.

De doem van Babylon is een Goddelijke oordeel over Israël. Dat is niet eenmalige, maar werkzaam tot op de huidige dag. De doem ziet zowel op het verleden (de ondergang van Juda door Babylon) als op de Eindtijd (de val van het Grote Babylon) en die ligt als een oordeel op het volk Israël. Israël wordt namelijk een bedekking (2 Korintiërs 3:15-16) of verharding (Romeinen 11:25) opgelegd. Dat wil zeggen dat het de weg tot Jezus Christus moeilijk kan vinden. Toen Jezus op aarde kwam, had die bedekking opgeheven kunnen worden, maar de Joden wezen Hem af. Daarom zal hun verlossing pas komen bij de tweede komst van Jezus, als het Babylon van de Eindtijd gevallen is. Dan zal een deel van Israël Jezus Christus als verlosser aannemen (Zacharia 12:10-14) en het Messiaanse Rijk mogen binnengaan.

2 Plant een banier op een vlakgemaakte bergtop. Roep hen met luide stem toe. Zwaai met de hand. Dan zullen zij de toegangen van de vorsten binnentrekken.

De bevelhebber van het Babylonische leger staat met zijn staf op een vlakgemaakte bergtop met uitzicht op Jeruzalem en hij geeft zijn troepen bevel de stad binnen te trekken en te verwoesten.

3 Ik heb Mijzelf vast voorgenomen om Mij heilig te betonen; zelfs mijn machtigen te ontbieden – die vreugde vinden in mijn Majesteit – om mijn wraak te volvoeren.

God is Almachtig, maar in zekere zin is die almacht toch ook beperkt. Hij is namelijk Zichzelf tot wet. Zo eist zijn rechtvaardigheid dat er genoegdoening wordt gedaan voor de zonden van Israël. Het oordeel heeft Hij vanwege het Sinaïtische Verbond uitgesteld, wat op zich strijdig is met Zijn rechtvaardigheid. Dat verbond is nu verbroken en daarom besluit God om Zich heilig te betonen; dat wil zeggen: recht te doen. Zijn wraak wordt mede uitgevoerd door de machtigen, aartsengelen die God dienen (vreugde vinden in mijn Majesteit).

4 Groot rumoer klinkt op de bergen, gelijk een grote menigte volk. Het is het geluid van het tumult van de koninkrijken, waarvan de volken samenstromen. Jahweh van de hemelse legers slaat acht op het leger dat ten oorlog trekt.
5 Daar komen zij, uit een ver land achter de horizon. Het is Jahweh met de werktuigen van zijn toorn, die heel het land gaat verderven.

God stuurt het leger van Babel niet, dat doet Satan die nu zijn kans ziet om Israël zware schade toe te brengen. Dat hij zo Gods oordeel uitvoert, neemt hij op de koop toe. Zijn haat tegen Israël is groter dan zijn weerzin om Gods oordeel uit te voeren. God houdt Satan niet meer tegen.

6 Weeklaag, want nabij is de dag van Jahweh, die de ondergang zal brengen. Hij zal van de Almachtige uitgaan.
7 Vanwege dit alles zullen ieders handen verslappen en ieder mensenhart zal versmelten.
8 Verschrikking zal op hen vallen; pijn en smart zal hen aangrijpen; zij zullen verkrampen als een barende vrouw; verbijsterd zal men elkaar aanstaren met rood aangelopen gezicht.

Vers 6-8 heeft een dubbelfunctie en ziet zowel op de ondergang van Juda in de oude tijd, als op de oordelen van de Eindtijd over de mensheid. Dat blijkt wel uit de volgende verzen.

 

C. Het Oordeel over de Mensheid – Jesaja 13:9-22

De profetie spreekt over de oordelen Gods, zoals die ook in Openbaring 4-19 staan beschreven. Het zijn heiharde termen, zoals meedogenloos, wraakzuchtig, de aarde wordt een woestenij en verdelgen. We noemen die periode de Grote Verdrukking. Volgens Daniël 9:27 zal die zeven jaar duren. Dan zal de Antichrist de absolute macht op aarde verwerven en zich als god verheffen.

9 Zie, de dag van Jahweh breekt aan, meedogenloos, wraakzuchtig en in brandende toorn, om de aarde in een woestenij te veranderen en de zondaars erin te verdelgen.
10 Als de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden hun licht niet tonen, de zon bij het opgaan verduisterd wordt en de maan zijn licht niet doet schijnen,
11 dan zal Ik de wereld vergelden voor haar kwaad en de goddelozen voor hun verdorvenheid. Ook zal Ik de arrogantie van de schaamtelozen doen ophouden en de trots van de onder- drukkers vernederen.
12 Ik zal mensen schaarser maken dan puur goud en de mensheid zeldzamer dan goud van Ofir.
13 Aldus zal Ik de hemelen doen beven en de aarde zal van haar plaats losgeschud worden door de woede-uitbarsting van Jahweh van de hemelse legers op de dag van zijn brandende toorn.

Als de wereld massaal de Antichrist volgt, wordt de mensheid als geheel Gods vijand en zo wordt het Verbond van Noach verbroken. Toen beloofde God de aarde niet meer te verwoesten (Genesis 9:9-17). Kan dit nogmaals gebeuren? Het antwoord is: ja (2 Petrus 3:7, 12)! Dat verbond geldt namelijk niet voor eeuwig, zoals de meeste vertalen. Het Hebreeuwse woord olam betekent lange tijd! Door naar Satan over te lopen roept de mens zelf het oordeel over zich af; Gods brandende toorn die de hemelen doen beven en de aarde van haar plaats losschud. Die oordelen zullen een groot deel van de Mensheid doden. Openbaring 9:14-16 en 18 (HSV):

"Die (God) zei tegen de zesde engel die de bazuin had: Maak de vier engelen1) los die gebonden zijn bij de grote rivier, de Eufraat. En de vier engelen werden losgemaakt. Zij waren in gereedheid gehouden tegen het uur en de dag en de maand en het jaar dat zij het derde deel van de mensen zouden doden. En het aantal bereden troepen bedroeg tweemaal tienduizend maal tienduizend, en ik hoorde hun aantal. Door deze drie werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur, de rook en de zwavel die uit hun mond kwam."

1) Dit zijn aartsengelen zie zich bij Satan hebben aangesloten en nu nog gebonden zijn. Zij worden in de Eindtijd losgelaten en zullen vreselijk huishouden op aarde.

14 En het zal geschieden dat een ieder als een opgejaagde gazelle zal zijn; als schapen die niemand bijeenbrengt. Een ieder zal zich wenden tot zijn eigen volk en vluchten naar zijn land van herkomst.
15 Wie ontdekt wordt zal doorstoken worden en een ieder die opgespoord wordt zal vallen door het zwaard.

De omschrijving Wie ontdekt wordt ziet op gelovigen die overal op aarde vervolgd zullen worden.

19 Dan zal geschieden dat Babel, het sieraad onder de koninkrijken, de glorie en trots van de Chaldeeën, het zal vergaan als de omkering van Sodom en Gomorra door de Elohim.
20 Zij zal nooit meer bevolkt en niet meer bewoond worden van generatie tot generatie. Ook zal geen Arabier er zijn tent opzetten en een herder zal daar niet rusten.

Veel uitleggers plaatsen vers 19 in de oude tijd. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat Babel bij zijn val beslist niet verwoest werd. Toen de Perzische koning Cyrus Babel innam, gebeurde dat met betrekkelijk weinig bloedvergieten. De stad bleef bestaan en kende nog verscheidene bloeiperiodes. Ook hier spreekt Jesaja over het Babel van de Eindtijd; de stad van de Antichrist.

 

D. Jesaja 14, Introductie

De komende perikoop speelt zich af in de toekomst, kort na de wederkomst van Jezus en de dood van de Antichrist. In vers 5 en 6 ziet de profetie vanuit die toekomst terug op de verschrikkingen van de voorgaande jaren. Dat is De Grote Verdrukking (die verzen staan dus in het Perfectum Propheticum = de verleden tijd van de profeten). Daarin klinken de gevoelens van een dankbare bevolking door (vers 4), omdat Jahweh zelf ingegrepen heeft en zijn Zoon, Jezus Christus, heeft gestuurd – vergezeld van hemelse legermachten – om de gelovigen te redden.

 

E. Israël nogmaals Uitverkoren en Thuisgehaald– Jesaja 14:1-6

1 Maar het huis van zijn toegenegen Jakob zal Jahweh liefdevolle ontferming betonen. Dan zal Hij Israël nogmaals verkiezen en Hij zal hen doen wonen in hun eigen land. En de inwonende vreemdeling zal zich bij hen aansluiten; zij zullen zich voegen bij het huis van Jakob.

Vers 1a spreekt van het huis van Jakob. Dat betreft dus geheel Israël; alle twaalf stammen. Dat geeft aan dat we hier Eindtijdprofetie lezen, want de tien stammen van Israël zijn heden nog verborgen. God spreekt ontroerende woorden – liefdevolle ontferming. Het gaat dan ook om een heel belangrijk moment in de toekomstige heilshistorie. Jahweh verkiest Israël weer als Zijn volk.

2 De stammen (van Israël) zullen opgepakt worden en zij zullen naar hun plaats (Kanaän) gebracht worden. Dan zal het huis van Israël het land van Jahweh geheel en al erfelijk in bezit nemen als bedienden en diensters. En het zal geschieden dat zij gevangen zullen nemen wie hen gevangen hielden en zij zullen heersen over wie hen onderdrukte.

Dat de Joden terugkeren naar hun land is iets dat we sinds 1948 – de oprichting van de staat Israël – met eigen ogen kunnen waarnemen. Maar, er leven heden veel meer Joden in de wereld. Ook zij zullen terugkeren, evenals de verdwenen tien stammen van Israël. Dat moment breekt aan als de Messias koning over Israël en de gehele wereld is geworden. Israël als bedienden en diensters? Jawel, want als Jezus koning in Jeruzalem is geworden, zullen volken over de gehele wereld eindeloze stromen pelgrims zenden om Jahweh eer te bewijzen in Jeruzalem. Israëlieten zullen dan klaar staan om dat in goede banen te leiden (Zacharia 8:20-23).

3 Dan zal het geschieden, op de dag dat Jahweh u rust geeft van uw zorgen, uw voortdurende stress en uw wrede slavernij, welke u werd opgelegd,
4 dat u deze bijzondere spreuk zult aanheffen tegen de koning van Babylon en zult zeggen: Hoe is het mogelijk: de slavendrijver is gestild; de furie is gestopt!

De tweede helft van De Grote Verdrukking zal verschrikkelijk zijn. Niet alleen door de wrede daden van de Antichrist en zijn handlangers, ook door de oordelen Gods die dan over de wereld gaan. Als die periode eindigt en de Antichrist en zijn handlangers gedood zijn, klinken vreugdekreten (vers 7). Dan zal men elkaar ongelovig aankijken en keer op keer het goede nieuws naar elkaar uitspreken: de slavendrijver is gestild; de furie is gestopt!

 

F. De Val van Satan – Jesaja 14:7-27

Na de profetie over de dood van de Antichrist zoomt de Jesaja in op Satan, zijn opdrachtgever.

7 Overal op aarde is stilte en rust ingetreden. Er klinken vreugdekreten.
8 Zelfs de cipressen en de ceders van de Libanon verheugen zich over u. Van waar u neerligt zult u niet meer opklimmen; u bent van ons afgesneden.

Als de Antichrist gedood is en Gog en zijn leger vernietigd, wordt het stil op aarde. Langzaam dringt tot de mensen door dat de oordelen van God gestopt zijn en er nergens meer gevochten wordt. Dat de zware vervolgingen ten einde zijn. Daarom staat er: Er klinken vreugdekreten. Wereldmachten worden door de profeten soms als bomen van de Libanon (de aarde) voorgesteld. Dat is hier ook het geval. De bomen stellen de machthebbers van de wereld voor die Satan en/of de Antichrist gevolgd zijn. Zij zijn blij met zijn val. Dat lijkt vreemd, maar aan het einde van De Grote Verdrukking komen de vazallen van de Antichrist tegen hem in opstand, dus is zijn dood iets wat hen verheugd (8); ze zijn van hem verlost (afgesneden). Uit vers 12 blijkt, dat de profetie overgaat in de persoon van Satan, de ‘baas’ van de Antichrist en dat hij neerligt (dus geveld is) en wel door een aartsengel die uit de hemel nederdaalt (Openbaring 20:1). Die werpt Satan (de draak en de oude slang (Openbaring 20:2) – in de afgrond (= Sheol – Openbaring 20:3).

9 Sheol, hier beneden, is in rep en roer vanwege de nadering van uw komst. Het schudt hen die gestild zijn wakker. Alle leiders van de wereld doet hij opstaan van hun tronen; elke koning van de heidenvolken.

Sheol is de onderwereld. Dat is de plaats waar de doden verblijven die niet in Christus gestorven zijn. Het is ook de plaats waar Satan wordt opgesloten (Openbaring 20:3 noemt het de afgrond). 

10 Zij zullen allen reageren en over u zeggen: Nu bent u ook zwak geworden, evenals wij. U bent aan ons gelijk geworden. 

De vijanden van God (heidenvolken, vers 9) zijn geschokt. Zij achtten Satan onoverwinnelijk. In verbazing zeggen ze: u bent zwak geworden, evenals wij. U bent aan ons gelijk geworden.

Er gebeurt nu iets uitzonderlijks. De spreker is God, door de mond van Jesaja. En wat blijkt?... God treurt over de val van Satan, want Hij herinnert ons aan het moment dat Satan nog goed was, en één van Zijn hoogste dienaren; Morgenster genoemd, zoon van de dageraad (= die meewerkte aan de schepping). Zijn val vond lang geleden plaats, nog voordat Adam geschapen werd.

12 Hoe bent u uit de hemel gevallen, o Morgenster, zoon van de dageraad. Hij werd neer- gehouwen op de aarde; hij die de heidenvolken ten onder deed gaan.

God had Satan voor zijn zondeval lief. Hij werd Morgenster genoemd (anderen: Lucifer, van het Hebreeuwse helel, wat helderheid betekent). Toen ontving hij het mandaat over de aarde en werd hij overste van deze wereld (Johannes 12:31; 14:30 en 16:11). Die positie raakt hij kwijt, want die wordt aan Jezus gegeven (Openbaring 22:16 – de blinkende Morgenster). Satan zal in de Eindtijd de wereld verleiden hem te volgen. Zijn dienaren zijn de Antichrist en Gog uit Magog. Dat roept het oordeel op en zo doet Satan de heidenvolken (Gods vijanden) ten onder gaan.

13 Maar u; ú zei bij uzelf: Ik zal opklimmen van de hemelen tot boven de goddelijke sterren. Ik zal mijn troon verheffen en ik zal mij neerzetten op de berg van samenkomst, diep in het verborgene.
14 Ik zal opstijgen boven de toppen van de wolken; ik zal mijzelf gelijkstellen aan de Allerhoogste.

De buitengewone macht, die God Lucifer gaf, leidde tot hoogmoed. Hij verhief zich boven de goddelijke sterren (zijn mede-aartsengelen). Hij wil een troon voor zichzelf oprichten dicht bij de plaats waar Jahweh verblijft (in het verborgene). Lucifer wil dus aan Jahweh gelijk worden (vers 14) en daarmee gaat hij ver over de schreef en roept hij het oordeel van God over zich af.

15 Echter, u bent afgedaald in Sheol, naar de diepten van de kerker.

Satan, die eens de Morgenster was, wordt opgesloten in Sheol. Openbaring 20:1-3 (HSV):

"En ik zag een engel neerdalen uit de hemel met de sleutel van de afgrond en een grote ketting in zijn hand. En hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en bond hem voor duizend jaar, en wierp hem in de afgrond (Sheol), en sloot hem daarin op en verzegelde die boven hem, opdat hij de volken niet meer zou misleiden, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen zouden zijn."

16 Zij die naar u opgezien hebben, doorzien u en bepeinzen: Is dit dezelfde die de aarde deed beven en koninkrijken liet wankelen?
17 Die de wereld in een woestijn veranderde, zijn steden verwoestte en zijn gevangenen niet naar huis liet gaan?

Met zij die naar u opgezien bedoelt de profetie de machthebbers van de wereld die Satan en de Antichrist in de Eindtijd zullen volgen. Eindelijk doorzien zij Satan en beseffen ze dat hij de wereld aan de rand van de afgrond bracht. De profetie ziet dus terug vanuit een moment aan het einde van De Grote Verdrukking. Dat is ook voor ons toekomstprofetie. Dan zal de wereld zwaar geleden hebben onder het woeden van de Antichrist en onder de oordelen Gods. Het boek Openbaring geeft daar vele details over.

24 Toen zwoer Jahweh van de hemelse legers en zei: Zal wat Ik Mij voornam niet precies zo gebeuren? Ja, overeenkomstig Mijn Raad zal dat geschieden.
25 Ik zal haar stellen tot een woonplaats van uilen en tot moerassige poelen. Ook zal Ik haar schoonvegen met de bezem van vernietiging; zo spreekt Jahweh van de hemelse legers.
26 Dit Raadsbesluit is genomen over heel de aarde. Dit is de hand die uitgestrekt is over alle heidenvolken.
27 Want Jahweh van de hemelse legers nam een besluit en wie zal dat kunnen verijdelen? Als zijn hand is uitgestrekt, wie zal die dan afwenden?

Deze perikoop sluit met een gezworen eed van God, dat er een eind aan de heerschappij van Satan en zijn dienaren komt. Dat alles wat hiervoor geprofeteerd is, precies zo zal gebeuren, want het is overeenkomstig de Raad Gods. En als dat gebeurt, als Jahweh zijn hand uitstrekt, wie zal die dan afwenden?

 

G. Jesaja 14:28-32 en 15:1-9

Het is ondoenlijk om elke perikoop van Jesaja in detail te behandelen. Deze verzen gaan over de Filistijnen en Moab. Het voorzegt dat het gebied van de Filistijnen (de Gaza strook) ontvolkt zal worden. Wellicht is dat ook de betekenis van de profetie over Moab, maar dat is niet zeker. Het zou ook de oude tijd kunnen duiden. Wel duidelijk is, dat beide landen binnen het grondgebied vallen dat in de Eindtijd aan Israël wordt toegewezen en dat gegeven wijst op de Eindtijd. Wellicht zijn beide bedoeld. God zal het te zijner tijd openbaren.

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2018 - Jesaja deel 1, aflevering 6: Jesaja 13-15