2018 - Jesaja deel 1, aflevering 12: Jesaja 30-31

vrijdag 23 maart

A. Jesaja 30, Introductie

Dit is een lang hoofdstuk, dat uit vier delen bestaat. De eerste twee worden summier besproken.

 

B. Egypte, een Onbetrouwbare Bondgenoot – Jesaja 30:1-7

1 Wee gij opstandige kinderen, spreekt Jahweh. Zij maken plannen die niet tot uitvoering komen en gieten metalen beelden, maar niet voor mijn Geest. Aldus stapelen zij zonde op zonde.
2 Zij gaan op weg om af te dalen naar Egypte. Zij vragen niet naar wat mijn mond gesproken heeft, maar voelen zich sterk vanwege de strijdmacht van Farao en zoeken een toevlucht in de schaduw van Egypte.
3 Maar het zal u gebeuren, dat de strijdmacht van Farao u beschamen zal en het vertrouwen op de schaduw van Egypte zal te schande gemaakt worden.

In tegenstelling tot Jesaja 29:23 wordt het volk Israël hier opstandige kinderen genoemd, want het verbrak het Sinaïtische Verbond. De profetie betreft dan ook de oude tijd, vóór de ballingschap. De plannen die niet tot uitvoering komen, wijzen op de politiek die Juda voerde. Het sloot zich tegen Gods wil aan bij een coalitie die tegen Babel in opstand kwam. De regisseur was Egypte die met geld en grootse beloften de coalitie steunde. Toen het er echter op aankwam liet Egypte Juda in de steek (beschamen). Het verhaastte slechts de ondergang.

 

C. Juda kiest de Donkerste Weg – Jesaja 30:8-17

8 Welnu, maak u op en schrijf dit op een tablet in hun tegenwoordigheid. Schrijf het dan in op een boekrol opdat het tot een voortdurende getuigenis zal vastliggen voor toekomende dagen.
9 Want dit opstandige volk bestaat uit trouweloze kinderen; kinderen die niet bereid zijn te luisteren naar de onderwijzing van Jahweh.
10 Die tegen hen, die inzicht hebben, zeggen: Gij zult niets zien! En tot de zieners: U mag niet in oprechtheid schouwen! Spreek tot ons met vleiende lippen, laat ons illusies zien.
11 Wijk af van deze weg; keer je af van het pad dat ons afhoudt van het aangezicht van de Heilige van Israël.

Juda dreef steeds verder van God af. Daarmee werd hun straf sterk verzwaard. Er was namelijk nog een weg open die tot verzachting van hun lot kon leiden, mits Juda zich zou schikken in een vazalstatus onder Babel (Jeremia 27:12). Het mocht niet zo zijn. Koning Zedekia en Juda kozen de donkerste weg, dus werd de wraak van Nebukadnezar onverdund over Juda uitgestort. Het besluit daartoe, waarmee God afstand neemt van Juda, wordt schriftelijk vastgelegd (vers 8).

15 Want dit is wat de Heer, Jahweh zegt, de Heilige van Israël: Door inkeer en ingetogenheid wordt u gered. En: In vertrouwen ligt uw sterkte, maar u bent onwillig.

God houdt Juda voor, hoe het gered had kunnen worden. Bekering en gehoorzaamheid waren de ingrediënten van hun mogelijke redding. Die kans op inkeer liet Juda schieten en daarom is vers 15 niet alleen voor het verleden bestemd. Het is ook een aansporing tot bekering in de toekomst.

 

D. Heil en Oordeel – Jesaja 30:18-24

18 Omdat het zo moet zijn, wacht Jahweh om u genadig te zijn. Ja, omdat het zo moet zijn, zal Hij zijn Naam grootmaken door u barmhartig te zijn. Want Jahweh is een God die rechtmatig oordeelt. Gezegend een ieder die op Hem wacht.

De genade die God voor Juda in petto had, werd achteloos afgewezen, maar blijft wel beschikbaar. Om ervan gebruik te kunnen maken moet Juda zich bekeren. Jahweh wacht dus met genadig zijn totdat zijn volk Hem aanroept (vers 19), wat pas na vele eeuwen, in de Eindtijd, zal gebeuren.

19 Want het volk van Sion, dat zich wenende in Jeruzalem zal vestigen, zal niet meer wenen, maar genade betoond worden. Hij zal u genadig zijn als uw stem luid klinkt. Zodra Hij het hoort, zal Hij antwoorden.

Jesaja maakt nu een sprong naar de toekomst, want in vers 19 spreekt de profetie over een bekeerd Israël in de Eindtijd. Over een gelouterd volk dat zijn Messias heeft gevonden. Dat is een volk dat Jahweh luid zal aanroepen. Zacharia 12:10b en 11 getuigt daarover.

20 Wel zal de Heer u brood van de vijand en water van de verdrukker geven, maar de leringen voor u zullen niet voortdurend verborgen blijven. Ja, eens zal het geschieden dat uw ogen al de leringen zullen zien die voor u bestemd zijn.

De tekst verwijst naar voedsel dat aan gevangenen gegeven wordt. Want met brood van de vijand en water van de verdrukker wordt op de lange tocht van de ballingen naar Babel gedoeld. Toch is dat maar een voorvervulling. De tekst staat ook model voor de verdrukking die Joden sindsdien ondergaan. Het is een metafoor voor de Jood als verschoppeling; de meest vervolgde etnische groep op aarde. Dat is antisemitisme – een treurige ontsporing van de mens – en die duurt tot op de huidige dag voort. Maar eens, in de toekomst, zal de bedekking die God over Israël heeft afgeroepen, opgeheven worden. Dan zullen zij de profetieën verstaan (leringen). Dan zullen hun ogen werkelijk zien, ook Die zij doorstoken hebben (Zacharia 12:10b) – Jezus Christus.

21 Dan zullen uw oren het Woord horen en navolgen, dat zegt: Dit is de weg, wandel daarop, waar u ook heengaat.
22 Ook zult u alle metaalbeslag van uw zilveren gesneden beelden voor onrein houden, evenals de hanger van uw in goud gegoten beeltenis. U zult die uit elkaar halen zoals elk onrein voorwerp. Weg ermee, zult u daarvan zeggen.

Voor gelovigen zijn afgoden onreine zaken, maar ook geldzucht. Dat alles wordt afgezworen in het Messiaanse Rijk. Dan begint een nieuw leven (Dit is de weg, wandel daarop).

23 Hij zal regen geven over uw zaad op heel de vruchtbare grond, die u zult inzaaien en het broodkoren, de opbrengst van het land, zal rijk en overvloedig zijn. Te dien dage zal uw vee op uitgestrekte weidegronden grazen.
24 De ossen en de ezels, die de grond bewerken, zullen veevoer en groenteafval eten, dat met vork en schep verspreid wordt.

Als afsluiting gunt Jesaja ons nog een korte blik op de gelukzaligheid en de Shalom van het toekomstige Messiaanse Rijk die voor zich spreekt.

 

E. De Wraak van Jahweh; De Eindtijd – Jesaja 30:25-33

Na de heilsbeloften, die in schril contrast staan met de verschrikking van de ondergang van Juda, profeteert Jesaja over de Wraak van God op de heidenvolken. Dat heeft niet plaats gevonden in de oude tijd, maar betreft toekomstprofetie. Wij leven in het heden van de genade; een ieder krijgt nog tijd zich te bekeren. Maar er komt een tijd dat God afrekent met al zijn vijanden. Dat noemen we De Grote Verdrukking en die vormt het voorportaal tot de stichting van het Messiaanse Rijk.

25 En het zal geschieden, dat op elke hoge berg en op elke heuvel die zich verheft, stromen water zich zullen vertakken op de dag van de grote slachting, als de torens vallen.
26 Dan zal het gebeuren dat het heldere daglicht in de gloed van zinderende hitte zal verkeren en de gloed van de zinderende hitte zal zevenvoudig zijn, gedurende het daglicht van zeven dagen. In die tijd zal Jahweh de breuk met zijn volk verbinden en het brute geweld van de aanslag op Hem zal Hij helen. Aan het einde van De Grote Verrukking zullen catastrofale natuurrampen de aarde teisteren, zoals die uitgebreid in Openbaring worden beschreven. Het brute geweld duidt op de daden van Satan en de Antichrist. De occulte belasting, die daarvan het gevolg is, zal Jahweh zelf helen.

27 Aanschouw de Naam van Jahweh, die van verre komt in zijn brandende toorn. Ja, groots rijst Hij op. Zijn lippen vloeien over van gramschap en zijn tong is als een verterend vuur.
28 Zijn adem is gelijk een woest stromende wadi, die oprijst tot de nek toe. Hij schudt de heidenvolken door elkaar, die zich boosaardig verhoogd hebben en met een bit over de kaken de verbonden volken op een dwaalspoor hebben geleid.

Jahweh komt van verre, uit zijn woonplaats in de hemel. Hij rijst op in zijn verterende woede en dan wordt de aarde bijna verwoest; tot de nek toe. De tekst spreekt verder voor zich.

29 Een lied zal bij u opborrelen, als in een nacht die toegewijd is aan een pelgrimsfeest en uw hart vrolijk maken, zoals wanneer iemand meeloopt met een fluit bij het opgaan tot de berg van Jahweh, tot de Rots van Israël.

Even richt Jesaja de focus nog op gelovig Israël. Want de doem voor de vijandige volken, blijkt tot zegen voor die kinderen van God die bij Hem bescherming zoeken. Zij zien de dageraad van een nieuwe tijd en vinden beschutting voor de oordelen Gods op de berg Sion. Vers 29 spreekt in prachtige beelden over de uitbundige vreugde, als God zich over hen ontfermt.

30 Dan zal Jahweh de majesteit van zijn stem doen horen en in het neerkomen van zijn arm zal hij de uitbarsting van toorn tonen, in een vlam van verterend vuur, slagregens, zwaar onweer en hagelstenen.
31 Want vanwege de stem van Jahweh zal Assyrië wanhopen en met de scepter zal Hij hem neerslaan.

Assyrië (of: Assur) is in de Bijbel een code voor elke optredende vijandelijke macht. Dat vinden we op vele plaatsen in de profetenboeken bevestigd. Die keuze is niet toevallig, want het Assyrische volk was extreem wreed en diende het kwaad met overgave. In dit geval wordt Gog uit Magog bedoeld die zich opmaakt voor de laatste slag (Armageddon).

32 En het zal geschieden dat iedere slag van de roede van kastijding, die Jahweh op hem legt, de tamboerijnen en de harpen doet klinken. Want deze veldslag is een beweegoffer. Hij strijdt tegen Assyrië!

De vernietiging van Gog bevrijdt Gods volk van een vreselijke vijand. Daarom klinken de tamboerijnen en de harpen. De ondergang van Gog wordt tevens een beweegoffer genoemd. Dat betrof een offer aan God, dat de priester horizontaal en verticaal bewoog, vóór het brandofferaltaar of in de richting van de Ark van het Verbond. Het beeldt een gift aan God uit, waarop Hij het weer terugschonk. De gedachte erachter is dat God het leven neemt van het leger van Gog (Zacharia 14:12 en 13), want Hij strijdt tegen Assyrië (= Gog uit Magog), maar de buit die overblijft terug schenkt aan zijn volk. Ezechiël 39:9-10 spreekt daarover.

33 Want lang geleden werd een vuurplaats bevolen. Ook voor de monarch werd er één gereed gemaakt. Hij heeft hem diep gemaakt. Hij maakte een wijde cirkel van vuur, als met een overvloed aan hout. De adem van Jahweh is als een stroom brandende zwavel. Die stak hem in brand.

Toen Lucifer in Satan veranderde stond reeds vast dat deze strijd maar één uitkomst kon hebben: de ondergang van Satan. Toen al beval God om zijn gevangenis gereed te maken. Dat is niet de plaats, waar Openbaring 20:10 over spreekt. Dat gebeurt pas na het duizendjarig rijk. Hier spreekt Jesaja over een plaats in Sheol, de onderwereld. De monarch is Satan, de overste van deze wereld (Johannes 12:31, 14:30 en 16:11), die door God naar Sheol (de onderwereld) wordt verbannen en opgesloten. De tekst spreekt van een cirkel van vuur die Satan gevangen zal houden.

 

F. Jesaja 31, Introductie

Ook Jesaja 31 spreekt over de toekomst. Het is heel gedetailleerd en indringend.

 

G. De Wraak van Jahweh – De Oude Tijd – Jesaja 31:1-4

1 Wee hun, die afdalen naar Egypte om hulp en hun vertrouwen stellen op paarden en zich veilig voelen vanwege de strijdwagens, want het zijn er veel en op ruiters, want zij zijn zeer talrijk. Die geen acht slaan op de Heilige van Israël en Jahweh niet zoeken,
2 Die toch wijs is en het onheil voortbrengt. Hij zal het geheel van zijn Woorden niet her- roepen, maar opstaan tegen het huis van de kwaaddoeners en tegen deze nutteloze helper.
3 Want Egyptenaren zijn mensen en geen goden. Hun paarden zijn van vlees en geen geest. Wanneer Jahweh zijn hand zal uitstrekken, dan zal de helper struikelen en wie geholpen wordt zal vallen. Van beiden zullen allen omkomen.

Jesaja 31 opent met een terugblik, toen Israël zijn hoop op Egypte stelde. Veel verklaarders wijzen God aan als de uitvoerder van het oordeel (zullen allen omkomen), maar is niet juist. Natuurlijk kan God mensen verderven. Dat gebeurde echter alleen in geval van extreme zonden of indien de heiligheid van Jahweh aangetast werd. Nergens is sprake van een door God bestuurd lijden of martelen. De wreedheid, die soms uit de tekst blijkt, valt onder de verantwoording van degene die het uitvoert. In dit geval is dat Babylon, maar daarachter vinden we Satan als stuwende kracht.

 

H. Jahweh beschermt Jeruzalem – Jesaja 31:4-9

Van het oude Babel naar het Babylon van de Eindtijd is in tijd een grote stap; profetisch niet. Als contrast profeteert Jesaja nu hoe het zal gaan, als Israël wel God dient en zijn bijstand inroept en zich niet tot Egypte of een andere gode vijandelijke wereldmacht keert om hulp.

4 Echter, dit is wat Jahweh tegen mij gezegd heeft: Evenals de leeuw, die met de jonge leeuw boven zijn prooi staat, gromt tegen al de herders, die door zijn gebrul tegen hem samen- geroepen werden en hij toch niet bang wordt en hij door de dreigende groep niet wordt verontrust, aldus zal Jahweh van de Hemelse legermachten neerdalen om te strijden op de berg Sion en op haar hellingen.

Dit vers verwijst naar Jesaja 4:5 waar over een beschermende koepel boven Jeruzalem wordt gesproken. Er wordt een beeld neergezet van een moederleeuw (God) die een jong een prooi aanbiedt (Kanaän) en zich niet laat verjagen door de herders (leiders van de heidenvolken).

5 Zoals vogels zweven (boven hun nest), zo zal Jahweh van de Hemelse legermachten zijn bescherming over Jeruzalem leggen. Ook zal Hij in zijn voorbijgaan verlossing geven en het behoeden.

God houdt de wacht boven Jeruzalem zoals een arend boven zijn nest. Er zit een mooie verborgen betekenis in de tekst. Want het woord pâçach (voorbijgaan) duidt ook op de doodsengel die aan elk huis met bloed aan de deurpost voorbijging (Exodus 12:13) en het betekent ook Pascha/Pesach. Zo herhaalt zich de geschiedenis. Het bloed aan de deurpost typeert Jezus Christus die zijn bloed gaf tot verzoening van allen die in Hem geloven. Egypte is vervangen door de vijandige wereld die in de Eindtijd optrekt tegen Jeruzalem. Werd Egypte nog belaagd door één verderfengel, hier zendt God zeven verderfengelen die vreselijk huishouden op de aarde (Openbaring 15:6-8).

6 Keer terug tot Hem, tegen Wie u zo opstandig bent geweest, o kinderen van Israël!
7 Want te dien dage zal een ieder zijn afgoden van zilver en zijn afgoden van goud verwerpen, die uw zondige handen voor uzelf hebben gemaakt.

Dit is niet alleen een oproep tot bekering. Het betreft ook een dringende uitnodiging om naar het beloofde land terug te keren. Jahweh roept zijn volk; niet alleen de Joden, ook de verdwenen tien stammen van Israël. Het Messiaanse Rijk staat te beginnen. Daar zal een heilig volk wonen, Gode toegewijd dat nooit meer de afgoden zal dienen.

8 Dan zal de Assyriër vallen door een zwaard, maar niet van een mens. Ja, het zwaard van een onsterfelijke zal hem verslinden. Hij zal ervoor vluchten, voor het aangezicht van het zwaard en zijn jongeren zullen herendienst verrichten.

De Assyriër is Gog uit Magog, de wereldmacht die tegen God en zijn gezalfde (Jezus) optrekt. Het komt echter niet tot een veldslag, want Jahweh stuurt De Plaag die de vijand in een oogwenk verteert (Zacharia 14:12 en 13), terwijl Messias Jezus de Antichrist met een machtswoord dood (2 Tessalonicenzen 2:8 – de geest of adem van Zijn mond). Met de Assyriër wordt ook de leider van Gog bedoeld. Dat is Satan in aardse verschijningsvorm. Die kun je niet bestrijden met menselijke wapens, daar is hij te machtig voor. Zelfs een aartsengel ontbreekt het aan voldoende macht. Dat kan alleen God zelf (de onsterfelijke) die Satan met zijn zwaard zal verslinden. Er staat niet gedood. Satan wordt zijn aardse verschijningsvorm – de Draakgestalte – afgenomen. Zijn geest blijft leven en wordt in Sheol opgesloten. Pas na het Duizendjarig Rijk wordt Satan in de Poel van Vuur en Zwavel geworpen (Openbaring 20:10). Zijn jongeren; dat zijn jonge mensen die voorheen de Antichrist en Gog dienden (de Assyriër). Zij zullen herendienst in het land Kanaän verrichten; een soort dienstplicht dus. Met die dienst zullen zij God eren en zo compensatie bieden voor hun zondige daden.

9 Dan zal hun hoge rots naar de verschrikking oversteken en zijn vorsten zullen gebroken worden vanwege de strijdbanier, zo spreekt Jahweh, die een vuur heeft in Sion en een oven in Jeruzalem.

Het ligt voor de hand dat hun hoge rots (of: steunpunt) een persoon voorstelt en wel de Assyriër van vers 8, dus Gog. Maar, achter Gog staat Satan. Zijn vorsten zijn koningen die samenspannen met Gog. Psalm 2:2 (HSV) profeteert daarover.

2 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde (Jezus Christus):
3 Laten wij Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen!
4 Die in de hemel woont, zal lachen, de Heere zal hen bespotten.
5 Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, in Zijn brandende toorn hun schrik aanjagen.
6 Ik heb Mijn Koning toch gezalfd over Sion, Mijn heilige berg
(Jeruzalem en de tempel).

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2018 - Jesaja deel 1, aflevering 12: Jesaja 30-31