2020 Hosea - Aflevering 7: Hosea 13 en 14

donderdag 07 mei

Hosea, hoofdstuk 13

Vrs1 Als Efraïm sprak beefde men. Hij verhief zichzelf in Israël en maakte zich zowel schuldig aan de Baäl als aan het doden.

Efraïm was de dominante stam in Israël. Maar dat leiderschap was gebaseerd machtsmisbruik.

De woorden aan het doden duidt op mensenoffers. Dat was de gruwelijkste zonde die het volk Israël pleegde. Dat betrof niet alleen de dienst aan Moloch. Ook de afgodendienst aan de Baäls kende deze verderfelijke rite.

 

Vrs2 Ook nu voegen zij zonden toe. Want zij maken voor zichzelf een afgietsel van hun zilver, in overeenstemming met hun eigen inzicht; beelden die alle het werk van vaklieden zijn. Van hen wordt gezegd: zij offeren mensen en kussen de kalveren.

De afgodendienst begon met de kalverenaanbidding in Bethel en Gilgal, in het noordelijke rijk. Maar, daar bleef het niet bij. Onder de goddeloze regering van koning Achab en Izebel gaf Israël zich over aan de Baäldienst. En tijdens de regeringen van de laatste koningen van Israël werd bijna elke afgod uit de omringende landen vereerd. Treurig sluit vers 2: zij offeren mensen en kussen de kalveren.

Het kussen van afgodsbeelden was een bekende vorm van eerbetoon in die dagen (1 Koningen 19:18). Ook in onze tijd is die gewoonte blijven bestaan. Want het is nog steeds een algemeen gebruik om heiligenbeelden in Rooms-Katholieke kerken te kussen.

 

Vrs3 Daarom zullen zij als een wolk in de morgen zijn en als de vroege dauw, die als dwarrelend kaf van de dorsvloer verdwijnt; gelijk rook die door een venster komt.

Vers 3 geeft de juiste verhoudingen tussen de Almachtige en de mens duidelijk aan. Zo lang we God dienen, ontvangen we in Hem een hoge status. Indien we Hem verlaten zijn we slechts een ijle nevel in de wind en als rook die vervluchtigt. Zo verging het ook de tien stammen van Israël. Zij werden weggeblazen als dunne nevelflarden in de ochtend en verdwenen in de zee der volken.

 

Vrs4 Maar Ik ben Jahweh, uw God, die u uit Egypte bracht. En gij zult geen God nevens Mij erkennen, want er is geen verlosser buiten Mij. Vrs5 Ik zorgde voor u in de woestijn, in het brandend hete land. Vrs6 In overeenstemming met hun weidegrond werden zij verzadigd. Toen zij verzadigd waren, verhief hun hart zich; dientengevolge vergaten zij Mij.

De verzen 4 tot 6 brengen geen oude gebeurtenissen in herinnering. Hier spreekt God over de grond- rechten van het Sinaïtische verbond. Van de twee partners heeft God zich nauwgezet aan de bepalingen gehouden. Hij zorgde voor Israël tijdens de barre tocht door de woestijn (vers 5) en gaf hen een land overvloeiende van melk en honing, Kanaän.  Echter, die zegeningen leidde Israël niet tot de staat van heiligheid die de doelstelling van God was. Het tegendeel gebeurde; Israël verhief zich (vers 6), werd dus hoogmoedig en keerde zich tot de afgoden. Heilzame voorspoed werd ingeruild voor bandeloze vrijheid. Uiteindelijk werd God vergeten. Het voorspelbare resultaat was dat het Sinaïtische verbond beëindigd werd. Maar, Israël had dat kunnen weten, want God is niet wispelturig, maar altijd dezelfde.

Dat geldt ten goede, maar ook ten kwade, als de gerechtigheid van God in het geding is (Jakobus 1:17):

Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer.

 

Vers7 Daarom zal Ik hen overvallen als een leeuw. Gelijk een luipaard langs een pad, zal Ik op de loer liggen. Vers8 Ik zal u tegemoet gaan als een beer die van jongen beroofd is en Ik zal hun afgesloten hart openrijten. Ja, Ik zal hen daar verslinden als een leeuw; wilde dieren zullen hen verscheuren.

De beeldvorming is helder. De breuk met Israël heeft God diep gekwetst. Het heeft Hem beroofd van iets wat Hij lief had. Om dat te schilderen gebruikt Hosea het beeld van een berin op die van haar jongen beroofd is. Dat verandert haar in een woest verscheurend dier, gedreven door de machtige emotie van beschadigde moederliefde. God reageert evenzo en dat zet de sluizen van Zijn toorn open.

Vrs9 U zult vernietigd worden, o Israël! Wie zal dan uw helper zijn?

Ook uit dit vers spreekt de gekwetstheid van God. Want Hij was Israëls helper, maar het wilde Hem niet. Nu hun bescherming is weggevallen en de Assyriërs komen is er niemand die voor hen opkomt.

 

 Vrs10 Waar is nú uw koning; opdat hij u moge redden in al uw steden? En waar zijn nú uw richters waarom u zei: Geef mij een koning en vorsten?

Israël vertrouwde niet op God, maar op haar koning, op haar rijkdom en op de macht van het leger. De kiem voor deze misvatting werd al lang geleden gelegd, toen het volk Israël het koningschap van God afwees en een aardse koning eiste, evenals de omringende volken hadden. We vinden die perikoop in 1 Samuël 8:6-9.

Wel, Israël kreeg zijn koning (dat werd Saul; 1 Samuël 10:1). Dat was tegen Gods wil. Want Hij had hen richters gegeven, iedere keer als Zijn volk bedreigd werd. In die gevallen greep God zelf in, want Hijzelf was toen koning over Israël. Toen echter een aardse koning en zijn vorsten over Israël aangesteld waren, kwamen er geen richters meer om Israël bij te staan als het bedreigd werd.

 

Vrs11 In mijn woede gaf Ik u een koning en in mijn gramschap nam Ik hem weg.

Israël kreeg een koning tegen Gods wil. Dat was een emotionele beslissing, omdat Hij in feite door Israël verworpen werd en Hij hun geklaag moe was. Dezelfde emotie is nu de basis van het oordeel.

 

Vrs12 De schuld van Efraïm is verzegeld; zijn zonde is opgeborgen.

Het woord verzegeld draagt de lading van ‘officieel vastgesteld’ en houdt een vonnis in. En dat vonnis wordt geschraagd door de opgetekende zonden van Efraïm/Israël (opgeborgen). Daarmee zet vers 12 een afsluitende rede in, die het startsein is voor de periode na de ondergang van Israël/Efraïm.

In de vele eeuwen die komen, boeten de tien stammen voor hun zonden. Want ze zijn diep gevallen. Van eens mijn volk (Ammi) tot niet mijn volk (Lo-Ammi; Hosea 1:9). Van het meest gezegende volk op aarde tot verschoppeling onder de mensheid. Een diepere val is haast niet denkbaar.

 

Vrs13 Krampen als van een barende vrouw zullen hem overkomen. Hij is een onnozel kind want het kent de tijd niet waarop de kinderen geboren worden.

Er liggen zware tijden in het verschiet. Die beginnen met de bloedige oorlog tegen Assyrië. Krampen als van een barende vrouw noemt Hosea dat. Die folterende pijn typeert de slachting die de Assyriërs onder in Israël aanrichtten. En, zoals ook in het gewone leven, ook hier luiden de weeën een geboorte in. Want Israël/Efraïm moet opnieuw beginnen. Het doel is om weer Gods volk te worden, zoals Hosea 2:22 voorzegt. De tien stammen zullen die status niet volgens een weloverwogen plan bereiken. Want ze zijn de kennis van Jahweh kwijtgeraakt (Hosea 4:6) en in geestelijk opzicht een onnozel kind geworden, dat geen weet heeft van tijd of plaats waarop het heil tot hen zal komen. Dat heil is dan ook niet van henzelf afhankelijk, maar van God. Hij zal het initiatief nemen (Hosea 2:13 en Zacharia 10:8).

 

Vrs14 Zal Ík hen vrijkopen van de macht van Sheol? Zal Ík hen van de dood verlossen? Uw plaag is de dood. Uw verderf is Sheol. Medelijden zal voor mijn ogen verborgen zijn.

God trekt zijn handen af van Efraïm/Israël. Er is geen twijfel aan dat God hen verlossen kan, maar Hij doet het niet. Zijn rechtvaardigheid verlangt dat er recht wordt gedaan. Efraïm is daarom overgeleverd aan de macht van Sheol (het dodenrijk) en zal niet verlost worden van de komende oordelen. Dat bleek geen loze profetie, want de oorlog en nederlaag tegen de Assyrië kostte Efraïm/Israël vele mensenlevens. Waarschijnlijk kwam meer dan de helft 60-70% van de bevolking om.

 

Vrs15 Omdat hij als een wilde (ezel) onder zijn broeders was, zal het oosten de adem van Jahweh brengen die uit de woestijn zal opstijgen. Dan zal zijn bron uitgeput raken en zijn wel opdrogen. Hij is het die zijn opslagplaats plunderen zal van al zijn schatten.

De profeet haalt Hosea 8:9 aan. Daarin wordt Israël vergeleken met een rondzwervende wilde ezel. Deze dieren stonden bekend om hun ontembare geslachtsdrift. Geen vrouwtjesezel was voor hen veilig. Zo wordt ook het ‘hoerige’ gedrag Israël getypeerd, want zij pleegden onbeschaamd overspel.

 

Vrs16 Samaria zal zijn schuld moeten dragen omdat het rebelleerde tegen zijn God. Zij zullen vallen door het zwaard. Zijn kleine kinderen zullen worden verpletterd en zijn zwangere vrouwen zullen in stukken gehakt worden.

In Samaria worden de tien stammen samengevat. Het oordeel is gevallen. Israël/Efraïm stond op tegen God. Nu dragen zij de consequenties en die zijn vreselijk. De tekst verhult niets.

__________________________________________________________________________________

 Hosea, hoofdstuk 14

Vrs1 Keer terug tot Jahweh uw God, o Israël, want u bent gestruikeld vanwege uw ongerechtigheid.

Het woord struikelen (k?šal) is een veelgebruikt begrip in de Bijbel. Het vat de overtredingen van Israël/ Efraïm en het daaraan gekoppelde oordeel in één woord samen (zie ook vers 9). De tekst benadrukt dat het niet om pekelzonden gaat, maar dat Gods recht met handen en voeten getreden is.

De verzen 1 en 2 zijn sterk verwant aan Hosea 6:1. Het is een oproep tot een hernieuwde relatie met Jahweh. Deze boodschap reist met Israël mee in de ballingschap, die nu al meer dan 2500 jaar duurt.

 

Vrs2a Neemt deze woorden met u mee. Keert u dan tot Jahweh! en zegt tot Hem: Draag al onze ongerechtigheid weg en neem ons in goedgunstigheid aan,

Veel exegeten betrekken deze woorden op het volk Israël in de tijd van Hosea. Dat is natuurlijk onzin, want het oordeel over Israël stond vast. Er was geen mogelijkheid meer om het af te wenden. Neen, deze boodschap is gericht tot het volk Israël na de ondergang. Het behoort tot hun geestelijke bagage voor de eeuwen die komen; heden al meer dan 2500 jaar. Ze nemen deze woorden met zich mee.

 

Vrs2b opdat wij (U) de jonge stieren met onze lippen mogen betalen.

Met deze tekst wordt de offerdienst in de tempel vervangen door gebeden. Volgens Joodse rabbijnen kwam daarom nooit een einde aan de offerdienst. Dat was nodig, want toen de tempel onder Ezra en Nehemia herbouwd werd, keerde God niet terug in de tempel en daalde geen Goddelijk vuur neer die het brandofferaltaar aanstak, dus verloren de offers hun waarde. Het gebed kwam ervoor in de plaats.

 

Vrs3a Zou Assyrië ons niet verlossen? Zullen zij hun paarden niet berijden? Zullen wij dan ooit nog zeggen ‘ onze goden’ tot een voorwerp dat onze handen gemaakt hebben? Gelukkig dat de vaderloze in U erbarmen vindt.

Bitter wijst Hosea nog eenmaal op het komende oordeel. Had Israël zijn hulp niet bij de grootmacht Assyrië gezocht? Wel die ‘hulp’ komt in de vorm van een machtig leger (hun paarden). Echter niet om het te verlossen, maar ten oordeel.

Er zit een dubbele betekenis in deze tekst. De naam Assyrië wijst gewoonlijk op de natie. Echter, soms staat er Assur. Dat is de naam van de god van Assyrië. En hoewel ook dan gewoonlijk met Assyrië vertaald wordt, ontstaat zo een veelzeggende woordspeling. Sarcastisch vraagt de profeet Hosea: Zullen wij dan ooit nog zeggen ‘onze goden’ (dus Assur) en hen aanbidden?

De vaderloze is natuurlijk Efraïm/Israël. In die context is God hun vader. Sinds het Lo-Ammi (= niet mijn volk, Hosea 1:9) geklonken heeft, is Israël/Efraïm een wees. Toch zal er ook voor hen erbarmen zijn, mits zij zich bekeren; Hosea 14:1 Keer terug tot Jahweh uw God, o Israël!

 

Heilsbeloften

Vers 4 tot 8 zijn heilsbeloften die uitzien naar de zegeningen van de Messiaanse tijd. Dat is een nieuwe tijd die er nooit eerder geweest is tot op de huidige dag. Het betreft dan ook onvervulde profetie.

 

Vrs4 Ik zal hun afkerigheid genezen. Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn heeft zich (dan) van hem afgewend.

Israël moet van zijn afkerigheid genezen worden. En als dat gebeurt – wat nog onvervulde profetie is – dan kan God het volk van de tien stammen liefhebben om wat ze zijn. Niet op de geforceerde manier van het verleden, toen de liefde tot zijn volk voortdurend streed met de rechtvaardigheid van God, omdat Israël steeds weer zondigde. Onder het nieuwe verbond zal Israël in oprechtheid God dienen en dus zal God hen vrijwillige liefhebben.

 

Vrs5 Ik zal als de dauw zijn voor Israël en hij zal bloeien als een lelie. Dan zal hij zijn wortels vastslaan als (de ceders van) de Libanon.

Naast regen was de dauw onmisbaar voor de gewassen. Zonder de dauw, die de westenwind bracht, mislukte de oogst. Het kon zo zwaar dauwen, dat het vergelijkbaar was met een milde regenbui. Die dauw of milde regen is het teken van Gods Geest of de Heilige Geest.

In plaats van vastslaan lezen sommigen diep wortelen en dat is wat bedoelt wordt. Op dichterlijke wijze spreekt Hosea over een ‘zich vestigen’ in Kanaän, het beloofde land. En de bergen van de Libanon dienen als metafoor voor een ‘hof van Eden’ toestand, waar ook Hosea 2:17 over spreekt.

 

Vrs6 Zijn jonge takken zullen uitgroeien en zijn majesteit zal als een olijfboom zijn en zijn geur als (de ceders van) de Libanon.

Op dichterlijke wijze spreekt de profeet over een onvervulde toekomst, waarin Israël zal floreren en zal

schitteren op deze aarde. Ezechiël 37:26 spreekt daarover.

Het oude Sinaïtische verbond was tenietgedaan. Dat wist echter de belofte aan Abraham niet uit dat eens Israël tot een groot volk zou worden in zijn eigen land, Kanaän (Genesis 17:4-8).

Deze profetie ziet op de Eindtijd, als het volk Israël tot zijn bestemming komt in het Messiaanse Rijk. De olijfboom is Israël, daar is geen twijfel over. Doch zijn majesteit ligt niet in eigen kracht. Die wordt gevonden in het koningschap van de Messias, Jezus Christus en in de majesteit van God die dan in een nieuw gebouwde tempel zal wonen.

 

Vrs7 Zij die in zijn schaduw wonen zullen terugkeren. Zij zullen tot leven komen als het koren. Dan zullen zij uitbotten als een wijnstok. Zijn roem zal als de wijn van de Libanon zijn.

Zij die in de schaduw van de majesteit van de olijfboom schuilen, dat zijn die Israëlieten die Jezus  zullen aannemen als hun Messias. Alleen het ware Israël zal het Messiaanse Rijk mogen binnengaan.

Er wordt hier een metafoor gebruikt van ‘leven uit de doden’, dus een vorm van opstanding. De tien stammen van Israël zijn uitgezaaid over de wereld en onzichtbaar geworden. Doch als de lente van Gods gunst aanbreekt dan zullen zij uitspruiten. En op de ogenschijnlijk levenloze akker (de aarde) zal het nieuwe leven doorbreken, zoals graan een veld in weinige dagen groen kan kleuren.

De apostel Paulus spreekt daarover in de brief aan de Romeinen. Hij typeert het verworpen Israël met de weggebroken takken van de olijfboom. Maar, Paulus profeteert ook over het moment waarop deze dorre takken weder geënt zullen worden. Dat beschrijft hij aldus: Romeinen 11:15

Want, indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden?

Een wijnstok toont een uitbundige uitgroei van zijn loten. Dat gebruikt Hosea als een metafoor waarmee hij de heilrijke toekomst van Israël kenschetst. Want eens zal dat volk weer onder de zegen van God vallen en zijn toebedeelde plaats in het toekomstige Messiaanse Rijk innemen.

De apostel Paulus profeteert iets soortgelijks en gebruikt daarvoor de olijfboom als voorbeeld die het heil van de Raad Gods typeert. Romeinen 11:23 en 24

Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten. Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geënt zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geënt worden.

 

Vrs8 Efraïm, wat doet u Mij aan? U verkeert voortdurend met de afgoden! Ik ben het Die zal antwoorden en Ik zal omzien naar hem. Zoals een cipres groen blijft van Mijnentwege, wordt uit Mij uw vrucht gevonden.

Vers 8 sluit Hosea 14 af. De tekst doet denken aan Deuteronomium 11:26-28

Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: zegen, wanneer gij luistert naar de geboden van de HERE, uw God, die ik u heden opleg; maar vloek, indien gij naar de geboden van de HERE, uw God, niet luistert en afwijkt van de weg die ik u heden gebied, door het achterna lopen van andere goden, die gij niet gekend hebt.

Ook in Hosea 14:8 houdt God het volk zegen en vloek voor. De vloek wordt veroorzaakt omdat Israël/Efraïm voortdurend met de afgoden verkeert. Dat leidde tot de breuk in het Sinaïtisch verbond. Zo verviel Gods bescherming voor de natie. Daarom konden de Assyriërs het land verwoesten en de overlevende bevolking in ballingschap voeren. Daarom kwam er een einde aan het Tienstammenrijk.

Het herstel van de tien stammen ligt in de handen van God (uit Mij wordt uw vrucht gevonden). Hij is de bron van alle zegen. Hij is de eeuwige; de altijd constante. God verandert niet. Als Israël/Efraïm zich bekeert dan wordt ook dat volk een altijd groene cipres. Daarmee zet de profetie een beeld neer van voortdurende voorspoed. Dat is de gezegende maatschappij van het toekomstige Messiaanse Rijk.

 

Vrs9 Wie wijs is, zal deze dingen zeker onderscheiden. Hij die alert is zal ze zeker begrijpen.

Want de wegen van Jahweh zijn recht. Rechtvaardig zijn zij, die er op wandelen, maar overtreders zullen er op struikelen.

De laatste woorden van Hosea zijn gemakkelijk te begrijpen. Wie wijs is (dat is wijsheid uit God), die zal de voortgang van Gods heil begrijpen, want hij of zij ontvangt dat inzicht door de Heilige Geest. Hij die alert is zal de tekenen des tijds zeker opmerken. Voor de wijze is de dageraad van Gods heil al zichtbaar. Hij/zij weet dat de Eindtijd nabij is. Christus komt, Maranatha.

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Hosea door G.A. van de Weerd.

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2020 Hosea - Aflevering 7: Hosea 13 en 14