2020 Hosea - Aflevering 4: Hosea 6 en 7

donderdag 07 mei

Hosea, hoofdstuk 6

Vrs1 Komt en laat ons weerkeren tot Jahweh! Want Hij die ons uit elkaar trok zal ons ook weer heel maken. Hij verwondde ons, maar zal onze wonden ook verbinden.

In voorgaande hoofdstukken bleek dat het oordeel over Israël niet meer af te wenden was. Toch wordt hier over een keer ten goede gesproken. Een volstrekt logische conclusie is dat deze oproep niet gericht is tot het volk Israël uit de tijd van Jerobeam II, maar over hun hoofden heen naar een verstrooid volk in de toekomst klinkt. Het is ook duidelijk dat deze oproep nog nooit het gewenste gevolg heeft gehad. Dus klinkt die – na meer dan 2500 jaar – nog steeds tot het volk Israël. Vers 2 deelt ons mee wanneer die oproep dan wel beantwoord zal worden.

Hosea gebruikt dichterlijke, maar desondanks duidelijke taal. Jahweh trok Israël uit elkaar, dat is: Riep het oordeel af over Israël (dat door de Assyriërs werd uitgevoerd). Jahweh verwondde hen; dat is: Nam de speciale status als Gods volk af. De oproep tot bekering heeft ook een duidelijk doel: Opdat Hij ons (Israël) weer heel zal maken, opdat hij onze wonden zal verbinden. Dat is tot op heden niet gebeurd!

 

Vrs2 Na twee dagen zal hij ons doen herleven. Op de derde dag zal Hij zal ons doen opstaan, opdat wij voor Zijn aangezicht mogen leven. Laat ons kennis verwerven; laat ons de kennis van Jahweh najagen.

Sommige exegeten verklaren dit vers als in Jezus Christus vervuld. Het spreekt, zo stellen zij, van Zijn dood en tevens, dat Hij op de derde dag opgestaan is. Wel, mijns inziens is dat niet de eerste betekenis van dit vers. Hier spreekt Hosea over drie toekomstige tijdperken, waarin de profetieën over Israël tot vervulling zullen komen. Heeft dit dan helemaal geen binding met de dood en opstanding van onze Heer? Zeker wel, het is ook Messiaanse profetie. 1 Korintiërs 15:4 zet hier de toon. Daar staat:

Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, en Hij is begraven en ten derde dage opgewekt, naar de Schriften.

Met naar (= volgens) de Schriften bedoelt de apostel Paulus het Oude Testament. En Hosea 6:2 is de enige plaats, waar over een opstanding ten derde dage wordt gesproken. Hier is sprake van typologie. Zoals het volk Israël voor zijn zonde boet, tot op de huidige dag, en ‘ten derde dage’ weer zal opstaan, zo is onze Heiland hen daarin voorgegaan. Tot heil van de Gemeente, van Juda (Joden)  én van Israël.

 

Nogmaals Vrs1 Want Hij die ons uit elkaar trok zal ons ook weer heel maken. Hosea zegt ook wanneer dat heel maken plaats zal vinden. Daarover spreekt vers 2a, want dat is tijdsbepaling.

 

2a twee dagen en de derde dag – Het woord yôwm betekent dag. Dat hoeft echter geen periode van 24 uur te zijn. Het kan ook een langere periode betekenen en zelfs een tijdperk. In die laatste betekenis vinden we het bijvoorbeeld in Jeremia 23:20, 30:24, 48:47, 49:39, Jesaja 2:2 en in Daniël 10:14.

De Bijbel onderscheidt bepaalde tijdperken die hun kenmerk ontlenen aan de manier, waarop God met de mensheid omgaat. We noemen die tijdperken ook wel bedelingen. Er bestaan vele schema’s op dit gebied. Eén van de meest toegepaste spreekt van zeven bedelingen die als volgt omschreven worden:

  1. Bedeling van de Onschuld (Het Paradijs tot de Zondeval).

  2. Bedeling van het Geweten (Vanaf de Zondeval tot de Zondvloed).

  3. Bedeling van de Menselijke Heerschappij (Vanaf de Zondvloed tot de Babylonische Spraak- verwarring).

  4. Bedeling van de Belofte (Vanaf Abraham tot de Uittocht van Israël uit Egypte).

  5. Bedeling van de Wet (Vanaf de Uittocht tot de kruisiging van Jezus Christus).

  6. Bedeling van de Genade (Dit tijdvak is aangevangen op de Pinksterdag en eindigt met de Opname van de Gemeente).

  7. Bedeling van het Koninkrijk van Christus (Vanaf de Wederkomst tot aan het Laatste Oordeel).

Hosea 6:2 spreekt over de laatste drie tijdperken of bedelingen. Als nu in vers 2 gesproken wordt over twee dagen, dan ziet dat op twee onderscheiden tijdperken. Dat zijn de vijfde en zesde bedeling. De vijfde bedeling is die van de wet (=  het tijdperk waarin de profeet Hosea leefde). De zesde bedeling is die van de genade (= het tijdperk van de Gemeente van Christus dat tot op de huidige dag voortduurt).

Hosea legt dus uit, dat na bedeling vijf en zes (dus aan het einde van de bedeling van de genade = de tweede dag), er een derde dag (tijdperk) zal aanbreken. Dat is het Messiaanse Rijk waar alle twaalf stammen van Israël een plaats zullen vinden. Om Israël ‘kompleet’ te maken zullen de tien stammen door God zelf (Hij) tot leven gebracht zal worden. Dat betreft dus een initiatief van God, niet van Israël /Efraïm. Dat ligt nog in de toekomst en zal plaatsvinden in de komende Eindtijd.

 

2b op de derde dag zal Hij zal ons doen opstaan – Dit is de taal van de opstanding. Want daar gaat het over, de opstanding van een natie: Israël! Het herleven van Israël is een keten van gebeurtenissen, waar wel enige tijd overheen zal gaan. Dat proces wordt afgerond – Hij zal ons doen opstaan – op de derde dag. Dat is dan de zevende bedeling, namelijk die van het koninkrijk van Christus; het Messiaanse Rijk. Wel, dat klopt precies met profetieën in Jesaja, Ezechiël, Daniël, Micha en Zacharia.

 

2c opdat wij voor Zijn aangezicht mogen leven – In het toekomstige tijdperk van het Messiaanse Rijk zullen naast Juda, Benjamin en Levi ook de tien stammen van Israël hun gerechte plaats in Kanaän innemen. Dan staat er ook weer een tempel in Jeruzalem en keert de heerlijkheid des HEREN terug naar Jeruzalem (Ezechiël 43). Dus zal Israël dan voor Zijn (= Gods) aangezicht mogen leven.

 

2d Zo laat ons kennis verwerven; laat ons de kennis van Jahweh najagen – En hoe verwerft Israël zich die geschetste zegeningen? Door zich tot God te keren. Dat betreft geen traditionele bekering. Vandaag zijn ze verstrooid over de gehele aarde en hebben ze nauwelijks nog weet van hun identiteit. Ook kennen ze Jahweh niet meer of slechts zeer gebrekkig. De grote ommekeer van de tien stammen van Israël zal zich voltrekken op het punt van de kennis van Jahweh! Dat zal hen de sleutel geven, waarmee de deur van het Messiaanse Rijk geopend kan worden. En als het doorbrekende licht (vers 5) van die kennis van God opgedaan is, dan breekt Zijn dageraad aan (vers 3) en wordt het Messiaanse Rijk gevestigd; het aangename jaar des HEREN (Jesaja 61:1; 2 / Lucas 4:19; Habakuk 2:14).

 

Vrs3a Zo zeker als de zon opgaat, zal Zijn dageraad zijn.

De toekomstige terugkeer van God naar de tempel in Jeruzalem (Zijn dageraad) staat vast. De profeet Zacharia spreekt erover in duidelijke bewoordingen, hoofdstuk 8:3 (Grondtekst):

Zo spreekt de HERE: Ik zal tot Sion terugkeren en Ik zal wonen in het midden van Jeruzalem en zij zal genoemd worden: Jeruzalem, stad der oprechtheid.

De dageraad komt na de nacht. Dat is de nacht van De Grote Verdrukking. In die periode zullen de oordelen van God over de mensheid uitgestort worden. Maar daar komt een eind aan en dan zal onder leiding van Jezus Christus het Messiaanse Rijk aanbreken.

 

Vrs3b Dan zal Hij tot ons komen als stortregens, maar als een milde regen zal Hij de aarde onderwijzen.

Jahweh komt echter niet alleen ten zegen. Als Hij komt is dat zowel ten oordeel (als stortregens) als ten zegen (als een milde regen). De profeet gebruik prachtige beelden Want deze wereld is aangetast door het kwaad, door de zonde. Op aarde is het: eten of gegeten worden. Dat zie je overal om je heen. Maar; dat is niet normaal! Dat is een verwrongen beeld van wat God eens bedoeld heeft. God moet daarom de aarde onderwijzen om deze gereed te maken om Hem te kunnen ontvangen.

De Almachtige gaat weer wonen in Jeruzalem, in een nieuw te bouwen tempel. Dan zal een periode van onverdeelde zegeningen aanbreken. Dat houdt wel in dat de aarde, zoals wij die kennen, ingrijpend zal veranderen. Er is zoveel bezoedeld; zoveel kapot gemaakt. Maar God belooft ons om de aarde te onderwijzen! En als de goede God de aarde onderwijst heeft dat onmiddellijk gevolgen. Dan zal de aarde ook antwoorden, zoals Hosea 2:21 ons leert: En de aarde zal gehoor geven aan het graan, aan de nieuwe wijn en aan de olie. En zij…, ja zij zullen gehoor geven aan Gods zaaien (Jizreël).

 

Hosea 6:4-7 Omkijken in droefheid

Vrs4 Wat moet Ik met u aan, o Efraïm? Wat moet Ik met u aan, o Juda? Want uw liefde is als een ijle bewolking in de morgen; gelijk de vroege dauw die verdwijnt.

Verdriet is niet alleen een menselijke emotie. Want hier ‘beklaagt’ God zich: Wat moet Ik met u aan, o Efraïm? Daarin klinkt, menselijk gesproken, een toon van hopeloosheid door, van diep verdriet. Want God heeft groot verdriet over de zondeval van Israël. Vanwege zijn liefde tot Israël werd het oordeel keer op keer uitgesteld. Zelfs nu Israël zich definitief van God afkeert, blijft Zijn liefde bestaan; Ezechiël 18:32 (Grondtekst): Welnu, waarom zoudt gij sterven, o huis van Israël? Want Ik vind geen welbehagen in de dood van hen die sterven. Heb daarom berouw en leef! God heeft verdriet om de verbroken relatie, maar Hij is ook gekwetst. Ezechiël 22:30 (Grondtekst): Toen zocht Ik een man onder hen die een muur kon bouwen en zo voor Mij in de bres kon staan ten behoeve van het land, opdat het niet verwoest zou worden. Maar Ik vond er geen.

Dat is toch een intrieste uitspraak van God? En wie zal zich niet aangesproken voelen bij een zo intens verdriet?

 

Vrs5 Want daarom deed Ik (hen) klieven door de profeten. Ik doodde hen met de woorden van mijn mond en de oordelen over u waren als een doorbrekend licht.

Omdat de liefde van Israël voor God geheel verdween (vers 4), kliefde God hen door het woord van de profeten. Dat ziet allereerst op de scheiding tussen Israël en Juda, zoals die na de dood van koning Salomo plaatsvond. Echter ook op de scheiding tussen God en zijn volk (Lo-Ammi; Hosea 1). Want de profeten voorzegden de oordelen die eerst Israël en later Juda ten onder deed gaan.

Toch staat er: Ik (God) doodde hen met de woorden van mijn mond. Indirect klopt dat. Want met het verbreken van het Sinaïtische verbond, werd de bescherming van Israël opgeheven. De haat van Satan tegen Gods volk is zo groot, dat hij altijd reageert als er een kans is Israël te schaden. Dat was toen zo, maar ook in de tweede wereldoorlog (de Holocaust). Toen God de bescherming van Israël ophief, was het Satan die de Assyriërs bewoog om het oordeel uit te voeren.

Met de oordelen over de tien stammen van Israël maakte God de werkelijke verhoudingen duidelijk. Hij laat niet met zich sollen; niemand kan de Almachtige ongestraft uitdagen. Aldus deden de oordelen doorbrekend licht schijnen over Gods soevereine macht en zijn gerechtigheid.

 

Vrs6 Want ik begeer barmhartigheid en geen slachtoffer; en kennis van God, meer dan brandoffers.

De Bijbel is geen ‘wind van leer’, maar een constante factor, door de eeuwen heen. Want honderden jaren later spreekt Jezus Christus vrijwel dezelfde woorden, Mattheüs 9:13

Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

Ook in Hosea 6:6 roept God zondaars, namelijk zijn afgedwaalde volk Israël.

 

Vrs7 Maar zij zijn als Adam (de mens). Zij braken het verbond, toen zij Mij ontrouw werden.

In Adam wordt de gehele mensheid begrepen. Hosea spreekt over de eerste keer dat de mens luisterde naar Satan. In die context was Eva de eerste die de influisteringen van Satan geloofde. Zij dient als metafoor voor de val van Israël. Dat luisterde ook naar Satan en verbrak zo het verbond met God.

 

Hosea 6:10-11

Vrs10a Ik zag afschuwelijke dingen in het huis van Israël,

Hosea spreekt hier over gruwelijke vormen van afgodendienst, zoals het offeren van kinderen aan de Moloch en de zelfverminkingen en mensenoffers van de Baälcultus.

 

Vrs10b want daar pleegde Efraïm ontucht en werd Israël verontreinigd.

Met deze zin sluit de treurzang over de tien stammen van Israël. Want toen Israël/Efraïm God afwees, en daar afgoden voor in de plaats stelde, pleegde het volk ontucht. Het zondigde zo zwaar dat het Sinaïtische verbond gebroken werd. Daarom wordt nu de naam Efraïm gebruikt. En met de val van Efraïm wordt geheel Israël verontreinigd, want Efraïm vormt, in het kader van de heilsbeloften, een onmisbaar onderdeel van Gods volk.

 

Vrs11 Toch is er een oogst voor Juda weggelegd, als Ik het lot van mijn volk zal doen keren.

Hosea 6 sluit met een wat mysterieuze tekst. Want de profetie voorzegt dat Juda in de toekomst ‘een oogst voort zal brengen’. Sommigen wijzen dan op de geboorte van Jezus Christus en daar sluiten we ons bij aan. Maar, daar blijft het niet bij. Uiteindelijk wordt deze profetie pas geheel vervuld als Jezus Christus de troon van zijn vader David zal innemen en koning over het Messiaanse Rijk zal worden. Pas dan zal God het lot van zijn volk doen keren. Dat is, ook voor ons, nog onvervulde profetie. Dan spreken we over de Eindtijd.

_________________________________________________________________________________________________

 

Hosea, hoofdstuk 7

Vrs1 Telkens als Ik Israël wilde genezen, werden weer zonden van Efraïm en misdaden van Samaria onthuld. Want zij plegen bedrog, de dief breekt er zo maar in en misdadigers schuimen de straten af.

Het eerste vers schetst de trieste toestand van het volk Efraïm/Israël in de nadagen van de regering van koning Jerobeam II en daarna. God zond profeten onder hen, om hun zonden aan de kaak te stellen. Hij strafte hen, om hen zo te bewegen hun kwade levenswijze op te geven. God wilde de ondergang van Efraïm niet, maar dat zij zich bekeerden! Echter, het heeft niet gebaat. De catastrofe is niet te keren.

 

Vrs2 Toch komt het niet bij hen op, dat Ik al hun kwaad in herinnering houd. Hun daden omsingelen hen, nu zij voor mijn aangezicht staan.

De tien stammen worden voor Gods rechtbank gedaagd (nu zij voor mijn aangezicht staan; Hosea 4:1). De opgehoopte zondelast maakt scheiding hen en God (Hun daden omsingelen hen). Dat is kenmerkend; niet God keert zich van ons af; wij verhinderen God om ons te kunnen bereiken.

 

Vrs3 Zij brengen de koning in verrukking met hun verdorvenheid en de vorsten met hun leugens.

De koning en zijn vorsten zijn geen ‘richters in God dienst’, maar gaan Israël voor in een liederlijke levenswijze. Ze genieten van elke verdieping van hun verdorvenheid – overgeleverd aan het kwaad.

 

Vrs4 Allen die overspel plegen, zijn als de brandende oven van de bakker, als hij van zijn rust opstaat, nadat het deeg gekneed is om het te laten doorzuren.

Zoals de oven van de bakker bleef smeulen en opgepookt werd als hij brood ging bakken, smeulen de begeerten van koning en vorsten. Onthutsend duidelijk wordt hun morele verwildering beschreven. Zij branden van begeerte en geven zich over aan seksuele verwildering.

 

Vrs5 Op de dag van onze koning zullen de vorsten krachteloos worden. Zoals de furie de wijn verlaat, zo doet Zijn hand de ontaarden uittrekken.

De uitdrukking de dag van onze koning heeft sterke Messiaanse trekken. En daar vinden we dan ook de vervulling van deze profetie. In die visie is de koning de Messias, Jezus Christus. Als de dag van Hem aanbreekt zullen de ontaarden uit Gods volk verwijderd worden. Dan zal God de bokken van de schapen scheiden (zoals de furie de wijn verlaat) en zal het oordeel Gods vijanden treffen.

 

Vrs6-7 Zij zoeken seksueel contact, want hun hart brandt als een oven. Zij liggen de ganse nacht op de loer, als de bakker die sluimert en in de morgen (de oven) doet oplaaien als een vlammend vuur. Zij allen zijn heet als een oven. Dat verslindt hun richters en doet al hun koningen vallen. Er is niemand die naar Mij roept.

Verdorvenheid kan een ontaarde passie zijn, want het een zichzelf versterkend proces. In zonde leven is geen constante levenswijze. Het is een hellend vlak, waar een voortdurende prikkeling tot ‘meer’, de drijfveer is om de grenzen nog verder te verleggen. Zo verwordt passie tot bezetenheid en bezetenheid tot een overgeleverd-zijn aan Satan; die hen verslind! De enige redding voor hun waanzin ligt bij God. Dat vereist een radicale bekering. Maar, er is niemand die naar Mij roept. Israël is al ‘van God los’.

 

Vrs8 Efraïm zal zich met de heidenvolken vermengen. Efraïm is een platte koek die niet gekeerd is.

Na de ondergang van het Tienstammenrijk werden de overlevenden door de Assyriërs in ballingschap gezonden en verstrooid over hun grote rijk, waar ze verdwenen onder de heidenvolken. Dat is geen einde verhaal, want slechts een deel van de Raad Gods is uitgevoerd. De koek van Gods heil is maar aan één kant gebakken, dus maar half gereed. De andere kant blijft nog onzichtbaar, want die betreft de toekomst en de ontwikkeling daarvan staat nu stil. Maar, eens zal ook het lot van Efraïm gekeerd worden en zullen de tien stammen hun toebedeelde rol in het heil weer innemen.

 

Vrs9 Vreemdelingen putten zijn kracht uit, maar hij beseft het niet. Hij is grijs geworden, maar hij merkt het niet op.

In dichterlijk taal schets Hosea de komende ondergang van Efraïm (de tien stammen). Het land ‘veroudert’ en wordt krachteloos, maar merkt het niet op. Er wordt een metafoor van een ouder wordende man opgevoerd. Als hij zijn einde ziet naderen, hoort hij schoon schip te maken met God – zo stelt men dan. Echter, in dit geval merkt de ‘man’ niet eens op dat zijn einde nadert.

 

Vers10 Ook getuigt de majesteit van Israël voor zijn aangezicht. Maar zij keren niet tot Jahweh, hun God, terug; ondanks dit alles zoeken zij Hem niet.

Die majesteit ziet op de glorie onder koning David en Salomo; maar ook op  het toekomstige heil, als het Messiaanse Rijk gesticht zal worden. Dat grote doel heeft Israël/Efraïm geheel uit het oog verloren en daarmee doen ze God groot onrecht. Want de Raad Gods verlangt dat alle profetie tot vervulling komt en Israël is daarin het voertuig van het heil. Die ontwikkeling wordt nu bruut onderbroken.

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Hosea door G.A. van de Weerd.

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2020 Hosea - Aflevering 4: Hosea 6 en 7