2020 Amos – Aflevering 4: Amos 5 en 6

dinsdag 31 maart

Hoofdstuk 4 eindigt met een lofprijzing, doxologie genoemd. Dat is in feite de handtekening van de Almachtige onder het document dat het einde van het Sinaïtische Verbond aankondigt.

Regels Ten Leven

In Amos 5 wordt het fundament gelegd voor de geschiedenis van het volk Israël na de breuk in het Sinaïtische Verbond. Dat betreft zowel Israël (het Tienstammenrijk) als Juda (het Tweestammenrijk). God slaat nu een geheel nieuwe richting in. Want met de ondergang van Israël en Juda, bestaat er geen goddelijk koninkrijk op aarde meer. De blik wordt nu gevestigd op de komst van de Messias en de vestiging van het Messiaanse Rijk. In de oude bedeling richtte God zich – door zijn profeten – tot de leiders van Israël. Deze profetie ziet verder in de toekomst, als na Israël ook Juda ondergaat en de tempel verwoest wordt.  Was voor die tijd het gehele volk Israël verantwoording schuldig aan God – na de verwoesting ontstond een heel ander beeld. Plotseling werd ieder individu, beladen met zijn eigen zonde, alleen geconfronteerd met zijn Schepper. Dus was de tijd aangebroken dat Israël een Ezechiël,een Amos en een Hosea nodig had. Die hamerden niet meer op de strikte uitvoering van de wet, zoals eens Mozes, maar riepen op tot rechtvaardigheid die geworteld was in pure naastenliefde. Daarin liepen de profeten vooruit op de eerste komst van Jezus Christus, op Zijn boodschap die vóór alles de liefde tot God en de naaste predikte. Dat was een verzachting van de Mozaïsche wet en dat was nodig. Want in de nieuwe omstandigheden, in een situatie waar de perfectie van een Mozes niet langer verwacht kon worden, toont God hen een nieuw en meer barmhartige vorm van begrip.

 

Amos 5:1-4 Grondtekst

1 Hoort nu het gestelde woord dat Ik over u aanhef! Een klaaglied, o huis van Israël.

2 Zij is gevallen. Jonkvrouwe Israël zal niet meer opstaan. Zij ligt verlaten op haar land en er is niemand die haar opricht.

3 Want aldus spreekt de Soeverein Jahweh: Van de stad die voor het huis van Israël bij de duizend uitrukte, zal maar honderd worden overgelaten. En degene die met honderd uitrukte, zal slechts tien overgelaten worden.

4 Aldus spreekt Jahweh tot het huis van Israël: Zoek Mij en leef!

Als in Amos 3:1 heeft uitdrukking gestelde woord de lading van een definitief oordeel. Daarmee wordt een klaaglied ingezet; een klaaglied van God over de komende ondergang. In een klaaglied wordt het onderwerp – in dit geval Israël – gewoonlijk in een breed kader bezongen. Dat is ook hier het geval. Amos 5 en 6 overziet verleden, heden en toekomst in één klaagzang. Daarin komen oude profetieën van Mozes tot leven, spreekt Amos over het oordeel, maar klinkt ook een hoopvolle verwachting naar een rechtvaardige maatschappij door. Daarmee ziet Amos vooruit in een verre toekomst als alle stammen van Israël verenigd worden in het Messiaanse Rijk, onder Jezus Christus.

Amos staat op de schouders van Mozes, want in de boeken van Mozes – de Torah – vinden we profetieën die hier hun vervulling vinden. We citeren enkele verzen.

15  Maar indien gij niet luistert naar de stem van de HERE, uw God, en niet al zijn geboden en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen:

16  Vervloekt zult gij zijn in de stad en vervloekt op het veld.

18  Vervloekt zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw bodem, de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee.

20  De HERE zal over u de vloek, de verwarring en de bedreiging doen komen in alles wat gij onderneemt en wat gij doet, totdat gij verdelgd wordt en snel te gronde gaat vanwege de slechtheid uwer daden, omdat gij Mij 15verlaten hebt.

25  De HERE zal u verslagen aan uw vijanden overleveren. Langs één enkele weg zult gij tegen

32  Uw zonen en dochters zullen aan een ander volk worden overgeleverd, terwijl gij het met eigen ogen ziet, en de gehele dag naar hen smacht, zonder iets te kunnen doen.

33  Een volk, dat gij niet kent, zal de vrucht van uw bodem eten en alles waarvoor gij gezwoegd hebt; bij voortduring zult gij slechts verdrukt en vertrapt worden.

36  De HERE zal u en de koning, die gij over u hebt aangesteld, naar een volk voeren dat gij niet kendet, gij noch uw vaderen; aldaar zult gij andere goden dienen, hout en steen.

37  Gij zult een voorwerp van ontzetting worden, een spreekwoord en een spotrede onder alle volken, naar wier land de HERE u wegvoert.

49  De HERE zal tegen u doen aanrukken een volk, dat van verre komt, van het einde der aarde, zoals een arend aanzweeft: een volk, waarvan gij de taal niet verstaat,

50  een hardvochtig volk, dat geen grijsaard ontziet en geen knaap genade bewijst;

64   De HERE zal u verstrooien onder alle natiën van het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen.

65   Gij zult onder die volken geen rust vinden noch een rustplaats voor uw voetzool; de HERE zal u daar een bevend hart geven, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel.

 

Amos 5:11-12 Grondtekst

11 Daarom, omdat u de arme vertrapt en een last koren van hem afneemt. Zo bouwde u huizen van gehouwen steen, maar u zult daar niet in wonen. U plantte kostelijke wijngaarden, maar u zult de wijn daarvan niet drinken.

12 Want Ik weet van uw talrijke overtredingen en hoe zwaar uw zonden zijn. U, die de recht- vaardige verdrukt, die steekpenningen aanneemt en in de poort de arme van het recht beroofd.

Amos beschrijft van een volkomen corrupte maatschappij, waar alles gericht is op het veiligstellen van de belangen van rijke bovenlaag van de bevolking.

 

Hoe staat onze maatschappij erbij?

Gelukkig is onze rechtspraak nog eerlijk, zult u misschien zeggen. Dat is maar de vraag. Wij hebben het recht zo gestructureerd, dat (in theorie) het individu de hoogste bescherming krijgt. Echter, Gods recht gaat uit van een samenleving, waar Hij koning is. In een dergelijke maatschappij zijn wetten gericht op collectieve rechtvaardigheid en is het individu daaraan ondergeschikt.

Indien het welzijn van de maatschappij de basis van het recht is, dan regeert de geest van de wet. Die dient dan slechts één partij en dat is de samenleving. Indien nu het heil van de samenleving in conflict komt met de belangen van het individu, zal het belang van de samenleving altijd de doorslag geven. In geval van een conflict tussen twee leden van diezelfde samenleving, en indien sprake is van gelijkwaardige belangen, zal ook dan het belang van de maatschappij altijd meegewogen worden bij de uitspraak en zo de doorslag geven.

Echter, indien de wet op het individu gericht is, zal er voortdurend sprake zijn van tegenstrijdige belangen. Om nu tot de best mogelijke belangenbehartiging te kunnen komen, zal diezelfde wet in een conflictsituatie door beide partijen ingezet worden. In veel gevallen zal de letter van de wet dan de beslissing moeten brengen. Dat is een delicate balans, waarop kleine accentverschuivingen grote gevolgen kunnen hebben. Dat vereist een voortdurende aanscherping van die wet, waardoor de uitleg van de wet een zaak van specialisten wordt. Op dat moment is sprake van klassenjustitie, want dan geeft de inzet van een goede (dus dure) advocaat of zelfs meerdere, de doorslag.

 

Amos 5:13-15 Grondtekst

13 Daarom zal de verstandige zich op de gestelde tijd stil houden, want dat zal een boze tijd zijn.

14 Zoek het goede, mijd het kwade, opdat u leven moge! En mocht dat werkelijk geschieden, dan zal Jahweh, de God der Heerscharen met u zijn, gelijk u hebt beweerd.

15 Haat dan het kwade en heb het goede lief! Onderhoud het recht in de poort! Wellicht zal Jahweh, de God der heerscharen, dan genade betonen aan het overblijfsel van Jozef.

De profeet Amos richt zich nu op het individu – niet meer op het gehele volk. Opvallend is dat van de verstandige wordt gesproken; niet van de rechtvaardige, wat meestal het geval is in deze context.

Het woord rechtvaardige is een kwalificatie in ‘Gods ogen’. Het kenmerk ‘verstandige’ lijkt hier meer de lading van slim, of niet dom, te hebben. Dat is een menselijke kwalificatie. De profeet Amos zegt eigenlijk: Als je slim bent moet je nu toch wel door hebben hoe de vlag er bij staat. Wie de tekenen heeft verstaan zal zich stil houden en proberen te overleven.

De uitleg van vers 13 wordt in 14 bevestigd. Want de verstandige wordt opgeroepen het goede te zoeken en de weg ten leven. De aangesprokene is dus een ‘verstandige’ zondaar die opgeroepen wordt de weg ten leven te zoeken. Dat is een weg die uiteindelijk bij Jezus Christus uitkomt; daar moet Gods volk dan maar op wachten. Johannes 14:6 Jezus zei: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij. Amos 5:14 is in feite een oproep tot een nationale bekering. Pas als dat gebeurt zal Jahweh zich weer in gunst tot zijn volk keren.

 

Een Tweede Vervulling

Maar, de profetie ziet nog verder. Wij lezen vers 15 in één adem met vers 14. Amos ziet hier ook in de verre toekomst, als God Israël weer in genade zal aannemen. Dat is Eindtijdprofetie! Ook de uitdrukking genade betonen aan het overblijfsel van Jozef duidt daar op. Daarom is het misschien beter om in plaats van wellicht met opdat te vertalen, zoals ook de Septuaginta doet. Dan komen we tot de volgende tekst: Opdat Jahweh, de God der heerscharen, dan genade zal betonen aan het overblijfsel van Jozef.

_______________________________________________________________________________________________

 

Amos 6:1 Grondtekst

Wee de zorgelozen in Sion en zij die vertrouwen op de berg van Samaria. Mannen die aangewezen zijn uit de eersteling van de volken, want het huis van Israël komt tot hen!

Amos richt zich tot de regeringen en de rijke bovenlaag van de bevolking van zowel Israël (het Tienstammenrijk) en Juda (het Tweestammenrijk). Die spreekt hij aan bij name van de beide hoofdsteden, Samaria en Jeruzalem (= Sion).

In bloemrijke taal schetst Amos de algemene mening, zoals die toen leefde onder de heersende klasse in beide landen. Amos spreekt een oordeelsprofetie over hen uit. In het verleden was dat een belangrijk gebeuren. Een profeet van God werd, ook al was men het lang niet altijd met hem eens,

toch altijd nog wel met respect aangehoord. In dit geval is dat niet meer zo. De leiders van Israël en Juda negeren Amos en hebben daarom geen enkel benul van de komende catastrofe. Zij achten zich veilig voor elke dreiging van buiten.

De berg Sion lag in Jeruzalem en daarop lag de tempel. In de ogen van de bevolking was dat hun ‘ultieme verzekeringspolis’. Want God woonde daar en Die zou nooit toestaan dat Jeruzalem door enige vijand veroverd kon worden.  De hoofdstad van Israël, Samaria, was op een berg gebouwd en door zware muren omgeven. De stad werd geacht haast onneembaar te zijn. Die overtuiging had mythische proporties aangenomen.

De aangewezen mannen (of: belangrijkste mannen) zijn de leiders van het volk. Dat betreft zowel de regering als de geestelijke leiding (uit de stam Levi) en de profeten. Zij allen hebben een uitverkoren status, want ten diepste zijn zij door God aangewezen om zijn volk te leiden.

De eersteling van de volken of: de beste oogst uit de volken is een onderscheiden benaming, waarmee het volk Israël bedoeld wordt, alle twaalf stammen. Het benadrukt de uitverkoren status van Gods volk, zoals we bevestigd vinden in Amos 3:2.

 

Amos 6:8-11

  8 De Soeverein Jahweh heeft bij Zichzelf gezworen, zo spreekt Jahweh, de God der heerscharen: Ik walg van de trots van Jakob en Ik verafschuw zijn paleizen. Daarom zal Ik elke stad en alles in haar overleveren.

De komende vernietiging is radicaal, want die betreft elke stad en plaats in het land Kanaän (hier getypeerd door de naam Jakob), dus beide rijken. In die context betekent overleveren aan, dat God het hoogmoedige Israël in de macht van de Assyriërs zal geven en Juda in de macht van de Babyloniërs. De naam Jakob is typerend in dit vers. Dat is de naam die de aartsvader bij zijn geboorte kreeg. Later werd hij Israël genoemd. Dat is zijn verbondsnaam en dat werd ook de naam van Gods volk. Na de breuk in het Sinaïtische verbond is Gods volk die naam niet meer waardig.

  9 Het zal geschieden, ook al zouden tien mannen overblijven in enig huis; zij zullen toch sterven.

10 Als dan een bloedverwant hem wegdraagt, samen met iemand die hem cremeren zal, om de beenderen uit het huis naar buiten te brengen; en hij vraagt iemand die zich diep in het huis verschuilt: Is er nog iemand anders bij u? en hij zegt nee; dan zal hij zeggen: Wees stil, want gij zult de naam van Jahweh niet verzoeken. Want ziet, Het is Jahweh die beveelt!

Waarschijnlijk moeten we vers 9 in één adem met vers 10 lezen. In die context is de dode, die naar buiten wordt gebracht, één van de tien uit vers 9. Want, vers 9: zij zullen toch sterven.

Cremeren van lijken of menselijke resten was verboden in Israël (Leviticus 20:14 en 21:9; Jozua

7:15 en 25). Een dode diende begraven te worden. Dat het hier toch gebeurt, is waarschijnlijk het gevolg van het uitbreken van besmettelijke ziekten, waardoor een groot deel van de overlevende bevolking de dood vond. Alleen dat kan aanleiding zijn voor crematie van dode lichamen en/of beenderen. Bovendien was de kennis van Gods wetten in Israël bijna verdwenen. Het is dus maar de vraag of de wet op dit punt nog een rol van betekenis speelde.

In Genesis 50:25 en Exodus 13:19 vinden we hetzelfde woord in de grondtekst (‘etsem; beenderen). Daar is het gebalsemde lichaam van Jozef bedoeld. Waarschijnlijk dienen we dus aan lichamen te denken die al enige tijd dood zijn. De tekst wekt de indruk, dat de dode lichamen als camouflage gebruikt werden, voor hen die zich voor de vijandelijke soldaten verstopt hadden.

11 Dan zal het grote huis in stukken geslagen worden en het kleine huis verpulverd.

Het is mogelijk dat dit een uitdrukking is. Iets in de geest van: Dan zal er geen steen op de andere gelaten worden. Sommigen zien in het grote huis, de paleizen van de rijken en in het kleine huis de armelijke hutten van de behoeftigen. Dat zou kunnen. De Targoem legt het anders uit. Daarin is het grote huis Israël en het kleine huis Juda. Waarschijnlijk is dat inderdaad bedoeld.

 

Amos 6:12-14 Grondtekst

12a Draven paarden op steile rotsen of ploegt met (daar) met ossen?

De profeet Amos bedient zich van sterke retoriek. In scherpe bewoordingen zet hij de profetie van God neer en die laat niets te raden over. Paarden die op steile rotsen draven en ossen die daar ploegen, verongelukken. Zo vergaat het Israël en Juda ook. Het absurde is regel geworden in Israël.

(Zie ook: Jeremia 13:23, waar een zelfde vergelijking wordt gebruikt.)

12b Want u hebt het recht in gifkruid doen verkeren en de vrucht van rechtvaardigheid in alsem.

Recht en rechtvaardigheid zijn de basiskenmerken van een door God bestuurde maatschappij. Daarvan was niets meer over, dus was daarmee ook de band met God doorgesneden. Amos legt in vers 12 ten overvoede nog eens uit dat het oordeel Gods een onvermijdelijke gebeurtenis is. Daarmee verwijst dit vers naar Amos 3:1-8, waar dit thema reeds uitgebreid ter sprake kwam.

 

Vers 13 kan op twee manieren vertaald worden; 13.1 en 13.2:

13.1 Zij, die zich verheugen over Lo-Debar. Die zeggen: Is Karnaïm niet door onze eigen kracht veroverd?

13.2 Zij, die zich verheugen over onbelangrijke daden. Die zeggen: Maakten wij niet door eigen kracht horens voor onszelf?

In vers 13 drijft de profeet op subtiele wijze de spot met de militaire successen van Israël in Gilead. Hij doet dat lang voordat de ondergang van Israël en Juda zich voltrekt. Toen waren Israël en Juda nog machtig, dus zal Amos uitgelachen zijn toen hij dit profeteerde. De profeet Amos bespot dus de voorspoed van Israël. Dat doet hij door aan zijn woorden een dubbele betekenis te verbinden. De steden Lo-Debar (2 Samuël 9:4-5) en Karnaïm (Jozua 13:26 en 2 Samuël 17:27; soms ook Astarot Karnaïm genoemd) lagen ten oosten van de Jordaan, in Gilead en zijn waarschijnlijk door Jerobeam II veroverd.  Amos geeft door de woordspeling aan, dat dergelijke veroveringen maar tijdelijk zijn – onbelangrijke daden – en zeker geen groot vertoon van militaire kracht (horens).

 

14 Daarom, zie Mij aan: Die tegen u zal doen opstaan – o huis van Israël; zo spreekt Jahweh, de God der heerscharen – een heidenvolk, dat u zal verdrukken van de toegang tot Hamath tot aan de wadi van de Arabah.

De heidenvolken die hier bedoeld worden, zijn:

  1. Assyrië, dat het noordelijke rijk Israël, verwoestte en de overlevenden in ballingschap wegvoerde en over het Assyrische rijk verstrooide.
  2. Babylon, dat Juda, verwoestte en de tempel verbrandde. Echter, Juda werd niet verstrooid. De ballingen leefden in grote groepen bij elkaar en behielden hun identiteit.

14c van de toegang tot Hamath

Dit markeerde de noordelijke grens van het noordelijke rijk Israël ten tijde van Jerobeam II.

14d tot aan de wadi van de Arabah.

Waarschijnlijk wordt hier de Wadi el-‘Ar?bah bedoeld. Dat betreft een breed dal – haast een laagvlakte – die ten zuiden van de Dode Zee loopt.

 

* Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Amos.

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2020 Amos – Aflevering 4: Amos 5 en 6