2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 24: Ezechiël 30 en 31

maandag 19 april

Ezechiël 30

Er bestaat scepsis onder Bijbelgeleerden of dit hoofdstuk wel van de hand van Ezechiël is. Gewoonlijk negeren we dat omdat de argumenten dan zwak zijn, maar hier zijn ze deels wel steekhoudend.

1. Aan de derde profetie ontbreekt een datum, wat een aanwijzing is voor een latere toevoeging.

2. Er is sprake van arm taalgebruik dat afwijkt van de stijl van de andere hoofdstukken van Ezechiël.

3. De volstrekt willekeurige opsomming van Egyptische steden is noch met historische gegevens, noch met Bijbelse gegevens van enige zin te voorzien.

4. Er zijn veel tekstverschillen met de Griekse vertaling (Septuagint). Dat suggereert dat de schrijvers  moeite hadden Ezechiël 30 begrijpen. Dat heeft hen kennelijk bewogen om de tekst aan te passen.

5. Het hoofdstuk heeft geen toegevoegde waarde, maar bestaat uit een warnet van herhalingen

6. Profetieën die reeds tot de geschiedenis behoren, lopen op willekeurige wijze door profetieën heen die niet vervuld zijn. Zo wekken de verzen 3, 7, 12, 13, 18, 23, 26 de indruk dat ze over de Eindtijd handelen. De verzen 4, 6, 8, 10, 14, 15, 17, 21, 22, 24, en 25 zijn echter historiebeschrijving.

7. En dan nog de verzen 9, 11 en 16 die noch in het verleden, noch in de toekomst te plaatsen zijn.

We moeten Ezechiël 30 dus met grote reserve benaderen. Daarbij komt de vraag op, waarom men de tekst aangepast zou kunnen hebben. Dat leidt tot de volgende overweging: Ezechiël 28 en 29 bevatten een gelaagde profetie. Die dubbele betekenis is vanouds zowel bekritiseerd als enthousiast omarmd. Die tweeledige uitleg werd echter door velen als zeer verwarrend  beschouwd. Men krijgt dan ook de indruk dat de toevoeging in Ezechiël 30 gemaakt is om de profetie sterker in de historie te verankeren.

Nu gingen overschrijvers niet lichtvaardig over tot aanpassen van de tekst. Indien dit gebeurde was de insteek dat men dit deed om de tekst te verduidelijken. Dat realiseerde men dan door ‘overbodige woorden’ weg te laten of enige woorden of zinnen toe te voegen. Een dergelijke verandering werd dan wel sterk beïnvloed door uitleg die de overschrijver aanhing. Het is kenmerkend dat hoofdstuk 30, voor alles, te veel aan tekst bevat. Dat kunnen we proberen te schappen, maar deze studie is daarvoor niet de juiste plaats. Ezechiël 30 voegt niets toe aan de profetie van dit boek, dus negeren we dit hoofdstuk.

Introductie Ezechiël 31

De eerste indruk is dat Ezechiël de bloei en ondergang van het Assyrische rijk als voorbeeld neerzet voor het lot van Egypte. Gaandeweg blijkt de tekst verder ziet en hemelaffaires beschrijft. We noemen dat de 2e exegese. Daarin wordt, evenals in Ezechiël 28-29, gesproken over de val van Lucifer. Dat   gebeurt in de vorm van een allegorie over een machtige boom (Lucifer) die de aarde domineerde v6.

In veel culturen vinden we het beeld van de grote wereldboom, als oerbron van al wat leeft, terug. Het was een bekend begrip in de oudheid. Deze stond (zo dacht men) in het midden van de aarde en werd gevoed door de oerwateren. De boom reikte tot in de hemel en verbleef aldus zowel op aarde als in de hemel. De Bijbel geeft met de allegorie over de hoge ceder een aansprekend voorbeeld, want dat gold ook voor Lucifer. Hij had zijn standplaats op de aarde (de Libanon, v3), waar hij zich voedde met de wateren (uit de Tehom v4). Ook hij had toegang tot de hemel. Het leidt geen twijfel dat deze boom (Lucifer/Satan) oorspronkelijk een zegenrijke rol vervulde v5-8, maar hoogmoed leidt tot zijn val v9-10. De boom wordt daarom geveld en valt neer op de aarde. Verrassend is dat vogels en dieren hem niet verlaten, maar Satan in zijn val volgen. Ze nestelen zich in de takken en wonen tussen de twijgen v13.

 

v1  Toen geschiedde het, in het elfde jaar, op de eerste van de derde maand, dat het woord van Jahweh tot mij kwam, zeggende:

v2  Mensenzoon, zeg nu tot Farao, de koning van Egypte en over zijn hoge staat: Met wie kunt gij vergeleken worden in uw majesteit?

De profetie is gericht tot Farao en gaat over zijn hoge staat en dat staat voor alles wat hij bereikt heeft. Dat is niet alleen een vorm van succes. De tekst heeft tevens een negatieve ondertoon van te veel en onnodig overdadig. Het was niet in overeenstemming met Gods wens, maar gedreven door eigen eer.

Met wie kunt gij vergeleken worden in uw majesteit? Met deze zin wordt de status van de Farao een waardering toegekend die ver boven hem uitstijgt. De koning met de hoogste status was niet de Farao, maar koning Nebukadnezar van Babylon. Ezechiël 32 leert ons dat die hoge staat niet alleen op de macht van de Farao ziet, maar veel meer Lucifer/Satan tot onderwerp heeft. Zo wordt val van Farao een metafoor voor de val van Lucifer, evenals de ondergang van Assyrië dat is.

 

v3  Neem u Assyrië voor, een ceder op de Libanon, schoon van takken en het woud overschaduwende, er boven uittorenend in hoogte. Ja, boven het dichte gebladerte was zijn top.

Assyrië was lange tijd de dominante macht in het Midden-Oosten geweest. Het wordt in die context vergeleken met een machtige ceder op de Libanon (waar de grootste bomen van de regio groeiden) die alle volken in macht en prestige overschaduwde.

 

v4  De wateren voedde hem uit Tehom en dat deed hem groot opgroeien. Zijn stromen vloeiden rond zijn voet en zijn waterlopen zond hij tot alle bomen des velds.

Vanaf vers 4 wordt duidelijk dat Ezechiël over grotere dingen spreekt dan de bloei en ondergang van het Assyrische rijk. Want Ezechiël beschrijft een wezen dat qua kenmerken het Assyrische rijk of zijn koning ver overstijgt. Evenals in hoofdstuk 28/29 gaat de tekst dan ook, haast ongemerkt, over in een allegorie over de grootheid van Lucifer (Satan) en over zijn val. Daarin worden parallellen zichtbaar met het scheppingsverhaal in Genesis 1. In die context is Tehom de bron waaruit Lucifer zijn kracht put. De wateren uit Tehom voeden hem en doen hem groot opgroeien op aarde. Die wateren komen niet alleen hem ten goede, maar alle bomen des velds. Dat kunnen geen mensen zijn want daarmee wedijverde Lucifer/Satan zeker niet. Blijft over dat hier hoge engelenvorsten bedoeld worden.

 

v5  Want aldus torende zijn hoogte er hoog bovenuit, meer dan elke andere boom in het veld. Ook vermeerderde zijn kroon van takken zich en groeide zijn bladertooi uit vanwege de overvloedige wateren, toen hij zich daarnaar uitstrekte.

v6  Al de vogels des hemels nestelden in zijn machtige takken en onder zijn kroon van takken wierpen alle wilde dieren des velds hun jongen en in zijn schaduw woonden alle grote volken.

De grote ceder is hoger dan alle andere bomen. Dat duidt de hoge positie die Lucifer bekleedde aan het ‘hof van God’. Er wordt een beeld van bescherming geschetst. Dat genoten de volken zeker niet onder het schrikbewind van Assyrië. De tekst spreekt over alle vogels en dieren. De gehele aardbevolking woonde dus in de schaduw van de machtige ceder. Daar spreekt de Bijbel verder niet over. Gewoonlijk nemen we aan dat Adam en Eva de eerste mensen waren. Echter, indien we Ezechiël letterlijk nemen, dan leefden er buiten de hof van Eden ook mensen; heeft de zondeval ook hen getroffen.

 

v7  En hij was wonderschoon, zowel in zijn majesteit als door de omvang van zijn machtige takken, want zijn wortel reikte naar overvloedige wateren.

Lucifer had als enige toegang tot de levenbrengende wateren van Tehom. Daarin onderscheidde hij zich van andere hoge engelen. Dat was tevens de basis voor zijn luister en de bron van zijn succes.

 

v8  De ceders in de hof van God konden geen schaduw werpen als hij, noch konden de pijnbomen zijn kroon van takken evenaren, noch de platanen gelijkwaardig zijn aan zijn bladertooi. Geen enkele boom in de hof van God kon met hem wedijveren in zijn schoonheid.

De machtige ceder, Lucifer, blijkt veruit superieur aan de andere bomen, dus de andere hoge hemelse machten. Dat suggereert rivaliteit tussen aartsengelen onderling. De tekst roept nog een tegenstelling op, namelijk die tussen de bomen uit de Hof van God (de hof van Eden) en daarbuiten (de bomen des velds v4. Daarmee is de kiem van de komende strijd tussen de engelenmachten onderling geschilderd.

 

v9  Ik schiep zijn schoonheid evenals de overvloed van machtige takken. En al de bomen van Eden die in de hof van God waren benijdden hem.

De ontstane rivaliteit was tegen Gods wil. Er was geen reden voor, want de successen van Lucifer waren Gods successen. Hij schiep hem en gaf hem zijn uitzonderlijke vermogens. Het is verrassend dat het tafereel zich nu verplaatst naar de Hof van Eden (Genesis 2:8). Gaan we er vanuit dat de Hof lang na de eerste schepping ontstond, dan is er in de periode tussen vers 7 en 9 nog al wat veranderd. Er is een Hof van Eden is gesticht. Dat suggereert dat Lucifer reeds tot zonde was vervallen en dat de eerste schepping zijn goddelijke glans had verloren en door de zonde bezoedeld. Zo is een contrast ontstaan tussen de Hof van God en de buitenwereld die gedomineerd wordt door de grote ceder, Lucifer.

De aarde, waar Lucifer stadhouder over is, wordt niet meer als Gods aarde gezien. Er is teveel van Lucifer’s eigen invloed zichtbaar. Het is nu een plaats geworden die bestuurd wordt door een god, een elohim. Dé God is de bestuurder van Eden.

In Ezechiël worden Adam en Eva niet genoemd. Dat suggereert dat zij er nog niet waren. We spreken dan over een tijd vóór Genesis 2:15. Tweede mogelijkheid is dat zij niets gemerkt hebben van wat zich buiten Eden afspeelde. Overigens moeten we benadrukken dat voorgaande exegese met onzekerheden omgeven is. Het gehalte ‘we veronderstellen’ is te hoog om met grote stelligheid te kunnen spreken.

v10 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Vanwege dat u uittorende in hoogte en (de boom) zijn top verhief tot boven het dichte gebladerte en zijn hart trots was vanwege zijn hoogte,

De tekst richt zich nu tot u, dat is Lucifer. Tegen hem vaardigt God een vonnis uit. De noodzaak om een Hof van Eden te stichten geeft aan dat er iets mis was met de rest van de aarde. Dat God een plaats afschermde van het kwaad van Satan. De aarde was het domein van Lucifer en het kwade resultaat van zijn werken roept het oordeel over Lucifer af. Hij was oorspronkelijk goed en hij deed was God welgevallig was. Maar, zijn drijfveer was niet meer om God te gehoorzamen, maar om beter en belangrijker te zijn dan de andere hoge engelen, zelfs om aan God gelijk te worden. Zo verviel deze luisterrijke engel des lichts tot hoogmoed (Jesaja 14:13-14).

 

v11 zo gaf Ik hem in de hand van de Heer der volken, opdat Die met hem zou handelen overeen- komstig zijn goddeloosheid. Ik verstootte hem.

Hier staat een veroordeling v11a waarvan de uitvoering in de toekomende tijd staat geschreven (zou handelen). Ook voor ons is dat nog onvervulde profetie die in de Eindtijd vervuld zal worden. De uitvoerder van Gods oordeel is de Heer der volken, Jezus Christus, zoals uit Ezechiël 28:9 blijkt.

We dienen vers 11 heel nauwgezet te interpreteren. Lucifer/satan werd uit Gods woonplaats verbannen. Dat gebeurde lang geleden, wellicht nog voor de vestiging van de Hof van Eden. Dat moment wordt omschreven met: Ik verstootte hem. De zin zo gaf Ik hem in de hand van de Heer der volken echter wekt sterk de indruk dat God hier een beslissing neemt die niet tot directe uitvoering leidt. Vandaar dat de zin verder gaat met opdat Die met hem zou handelen overeenkomstig zijn goddeloosheid. Dat is een voornemen. In feite ligt tussen het verstoten en het handelen de gehele menselijke geschiedenis tot op heden. Het oordeel over Lucifer/Satan vindt plaats in verschillende stadia. Allereerst was daar zijn val, toen hij tot zonde verviel. Dat gebeurde lang geleden en daarom werd hij uit Gods woonplaats verbannen (Ezechiël 28:16). Lucifer, afgesneden van de invloed van God, wordt Satan en verliest daarmee zijn hemelse gestalte. Hij is geen lichtdrager meer maar een Draak. Van die tijd af is hij de gezworen vijand van God en heet hij Satan. Toch behoudt hij zijn leven en veel van zijn macht.

 

Vers 11b

opdat Die met hem zou handelen overeenkomstig zijn goddeloosheid.

In de derde fase wordt Satan in de afgrond opgesloten (Openbaring 20:3), dat is het dodenrijk, Sheol.

Satan is heden de grote tegenstrever van God. Daar tegenover staat de Messias, Jezus Christus, de lichtdrager van het nieuwe verbond. Hij zal hem de kop vermorzelen (Genesis 3:15). Dat gebeurt echter pas in het laatst der dagen – de Eindtijd – en dat is tevens fase 4 (Openbaring 20:10).

 

v12 En vreemdelingen, de gewelddadigsten onder de volken, velden hem. Toen lieten zij hem achter op de bergen. Zijn machtige takken vielen in elke vallei en in iedere ravijn van de aarde lagen zijn gebroken takken. Toen kwamen alle volken uit zijn schaduw te voorschijn en trokken van hem weg.

De term gewelddadigsten ziet allereerst op Babylon, dat het Assyrische rijk ten val bracht. In de 2e exegese wijst het woord vreemdelingen op de hemelse strijdkrachten die Satan de toegang tot Gods heilige woning ontzegden. Eens broeders, zijn de aartsengelen die God trouw bleven nu vijanden van Satan geworden, vreemdelingen. De machtige ceder van de Libanon - een beeld van de goede werken en de glorieuze persoonlijkheid van Lucifer op aarde - wordt in stukken gebroken. Daarmee raakt de aardbevolking z’n ‘goede’ beschermheer kwijt. De brokstukken en restanten van Lucifer/Satan en zijn werken – dus zijn handlangers –, vallen over de gehele aarde en infecteren zo de wereld met het kwaad van Satan. De tekst geeft tevens aan dat het kwaad van Satan zich zelden openlijk manifesteert. Zijn takken vallen in elke vallei en in iedere ravijn. Dat zijn de verborgen plaatsen. Kwaad en verderf ontstaan dus in het geheim. Pas als het sterk geworden is, treedt het naar buiten.

 

v13 Alle vogels des hemels zetten zich neer op zijn gevallen stukken en tussen zijn twijgen verbleven alle dieren van het veld.

De ondergang van Lucifer/satan berooft de aardbevolking van zijn beschermende schaduw. Zij moeten die noodgedwongen verlaten (vers 12: trokken van hem weg). De brokstukken van de eens zo machtige boom vallen op aarde en alle levende wezens vestigen zich tussen de brokstukken. Zo neemt de mensheid deel aan Satans verdorvenheid en keert men zich tegen God. Zij volgen Lucifer in zijn val.

 

v14 Daarom, opdat geen enkele van de bomen van de wateren zou uittorenen in zijn hoogte en zijn top niet zou verheffen tot boven het dichte gebladerte, ja geen van de drinkers van de wateren met enige van hen in hoogte zou wedijveren. Want zij allen zijn voorbestemd tot de dood, tot het aardse gewest beneden tussen sterfelijke mensen, te midden met hen die zullen neerdalen in de groeve.

De overige hoge engelen (de bomen van de wateren of drinkers van de wateren) wordt het lot van Lucifer voorgehouden als een waarschuwing. Opdat ook zij (enige van hen) zich niet zullen verheffen (in hoogte zou wedijveren). Zij allen duidt zowel de gevallen engelen als de zondige aardbewoners. De val van de mens maakte hen sterfelijk tot de 2e dood, kennende goed en kwaad (Genesis 3:5c) en dat is ook het lot van de gevallen hemelwezens. De tekst spreekt over dat deel van de aarde (gewest) waar sterfelijke mensen wonen. Dat sluit de Hof van Eden uit. Want daar werd, voor de zondeval, nog het eeuwige leven geproefd. Daar stroomde nog het levenbrengende water (Tehom).

 

v15 Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Op de dag dat hij in Sheol moest nederdalen liet Ik rouw bedrijven. Voor hem bedekte Ik de Tehom en hield Ik zijn stromen tegen. Toen werden de overvloedige wateren aan banden gelegd. Vanwege hem bekleedde Ik de Libanon met duisternis. Toen kwijnden alle bomen des velds weg om zijnentwil.

De dag dat Satan de toegang tot Gods woonplaats werd ontzegd en in Sheol moest nederdalen is een dieptepunt in de heilsgeschiedenis (of: Raad Gods). Op last van God wordt dat een dag van rouw. De val van Lucifer was namelijk een ramp. Hij was een hoge dienaar van God en verantwoordelijk voor veel belangrijke zaken. Kunnen we hier van ‘verdriet van God’ spreken?

Lucifer beheerde de levenbrengende wateren van Tehom. Nu hij gevallen is, wordt geen nieuwe beheerder benoemd. De Tehom wordt afgesloten. Daarmee stopt de toevloed aan overvloedige wateren naar de aarde. De aarde (hier getypeerd door de Libanon), die oorspronkelijk zonder gebrek was (mooi als de Libanon), valt onder de duisternis, onder de macht van Satan. Zonder de toevloed van leven-brengende wateren verkommert de aarde. De aarde, eens een paradijs, vervalt zo tot een plaats waar de natuur vijandig is geworden, waar moord en doodslag eerder regel dan uitzondering zijn.

 

v16 Vanwege het tumult van zijn val deed Ik de volken beven, toen Ik hem in Sheol deed nederdalen met degenen die in de groeve zullen nederdalen. Toen werden zij die in het aardse gewest beneden waren vertroost. Alle bomen van Eden en de keur en beste van de Libanon, ja, allen die van de wateren drinken.

Er wordt in vers 16b over drie verschillende identiteiten gesproken. We dienen die te onderscheiden en de tekst nauwkeurig te analyseren. Het onderwerp is de val van Lucifer en die gebeurtenis blijkt een bepaalde doelgroep te troosten. Het is dus logisch die troost slechts hen geldt die Satan niet dienen. Dat kunnen zowel hemelse machten als gelovige mensen zijn. Het woordje zij vat die samen. Daarnaast specificeert vers 16 een aantal prominenten. De bomen van Eden duiden hoge engelen die in deze (laatste) goddelijke enclave (de Hof) verbleven. Maar de tekst spreekt ook van de beste van de Libanon. Dat kunnen geen mensen zijn, want die hebben geen toegang tot levenbrengende wateren. Waarschijnlijk zijn het ook hoge engelen. In tegenstelling tot de bomen van Eden verblijven zij buiten de Hof. De keur en beste van de Libanon onderscheidt hen van Satan en zijn afgevallen engelen.

 

v17 Evenals hij (Satan) verging het ook hen die gedood waren door het zwaard en zijn (uitvoerende) arm waren - zij die in zijn schaduw woonden tussen de volken - ook zij daalden neer in Sheol.

Die gedood waren door het zwaard zijn waarschijnlijk de hemelingen die de kant van Satan kozen en in de hemelse strijd gedood werden (vers 11). Zij verloren zo hun onsterfelijkheid. Zij vielen onder  Lucifers bescherming (in zijn schaduw woonden) en daarmee worden die geïdentificeerd als zijn volgelingen. Dat waren er veel, liefst een derde van de engelen des hemels v11 (Openbaring 12:4).

 

v18 Met wie kunt gij alzo in glorie en majesteit vergeleken worden onder de bomen van Eden? Toch zult gij, evenals de bomen van Eden, neergezonden worden tot het aardse gewest beneden. U zult te midden van onbesnedenen verblijven, samen met degenen die door het zwaard gedood werden.

Zo geschiedt Farao en zijn hoge staat, spreekt de Soeverein Jahweh.

Hoofdstuk 31 eindigt met een retorische vraag die de oorspronkelijke luister van Lucifer nog eens benadrukt. Hij was immers de grootste onder de engelen!

Na zijn verstoting uit de hemel is de aarde zijn verblijfplaats geworden, waar hij heden rondgaat als een brullende leeuw (1 Petrus 5:8). De bomen van Eden zijn de hoge engelen die God trouw bleven. Zij worden naar de aarde gezonden om zo als tegenwicht te dienen voor de verderfelijke macht van satan en zijn trawanten. De onbesnedenen zijn wellicht de gedode medestanders van Lucifer/Satan die in de oorlog in de hemel gevallen zijn v11.

Met de laatste woorden van vers 18 zijn we weer terug bij vers 2 en 3. Evenals Satan zal ook Egypte ten ondergaan. Dat ziet zowel op de korte termijn, dus de nederlaag van de Farao tegen koning Nebukadnezar, als op de verwoesting van Egypte in de Eindtijd.

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 24: Ezechiël 30 en 31