2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 23: Ezechiël 29

maandag 19 april

Inleiding Ezechiël 29

Indien we de tekst letterlijk verstaan (hoewel velen dat niet doen is dat toch een logische stap) dan heeft dat consequenties. Met die beslissing verkrijgt Ezechiël 29 namelijk een dubbele betekenis en tevens duidelijk eschatologische trekken. Want slechts enkele teksten beschrijven historie, zoals vers 7 en 18-20. De overige profetieën zijn met geen mogelijkheid in de historie in te passen.

  • Vers 4-6, 8 en 10 spreekt van het opdrogen van de Nijl en van massale sterfte van de inwoners van Egypte. Daar spreekt de geschiedenis niet over.
  • Vers 11 en 12a voorzegt dat Egypte 40 jaar onbewoond zal zijn. Ook dat is nooit vervuld geworden.
  • Vers 12b spreekt over een 40 jaar ballingschap van het Egyptische volk. Dat is nooit gebeurd.
  • Vers 13-14 voorzegt dat de Egyptenaren, na die veertig jaar, door God opgeroepen zullen worden en gehuisvest in Zuid Egypte (is het noorden dan onbewoonbaar geworden?) – ook onvervulde profetie.
  • Na de terugkeer in hun land rest de Egyptenaren een koninkrijk van geringe afmeting en kracht v15. Ook dat klopt niet met de geschiedenis. De macht van Egypte liep, door oorlogen met Babel, wel sterk terug, maar na de dood van Alexander de Grote werd Egypte weer de kern van een machtig rijk.

v1  In het tiende jaar, in de tiende maand, op de twaalfde dag, kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

v2  Mensenzoon, keer nu uw gelaat naar Farao, de koning van Egypte en profeteer nu tegen hem en tegen geheel Egypte.

De woorden keer uw gelaat duidt een traditionele beroepshouding. De farao is Hophra (Jeremia 44:30) en geheel Egypte. Dat laatste ziet op het land, zo blijkt later, dat tot een woestenij zal vervallen.

 

v3  Spreek uit - Dan zult u zeggen -: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie Ík ben tegen u, o Farao, koning van Egypte, gij machtige draak die te midden van zijn waterstromen ligt. Die tot Mij zegt: De Nijl is van mij, want ik, ja ik maakte die voor mijzelf.

God verklaart zich tot vijand van Egypte. Nu had het veel vijanden, vandaar het onderscheidende Ík.

In vertalingen leest men vaak krokodil. Zo staat het niet in de grondtekst, maar aangezien vast staat dat de Farao met een machtige krokodil vergeleken werd (bijvoorbeeld in liederen en inscripties), ging menige vertaler ervan uit dat dit een logische interpretatie was. Er is echter geen enkele reden van het woord draak af te wijken. De profeet Ezechiël kende de krokodil en was beslist wel op de hoogte dat de Farao daarmee geïdentificeerd werd. Er had dus gij machtige krokodil moeten staan. Er staat gij machtige draak. Daarmee hebben we een eerste, krachtige aanwijzing dat hier meer speelt dan een toespeling op de macht van Farao. Want achter de Farao stond de macht van Satan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Egypte zich door de eeuwen heen de vijand van Israël toonde.

Met zijn waterstromen wordt het gehele stroomgebied van de Nijl bedoeld, dus het gebied dat door de Nijl bevloeid wordt. Egypte is namelijk een woestijn en het regent er zelden. Dat er desondanks toch landbouw kon worden beoefend dankte men aan de Nijl die elk jaar de akkers overstroomt en zo met kleibezinksel bemest. Na de overstroming werd er ingezaaid. Echter ook daarna was het nodig om water aan te voeren voor de irrigatie van de akkers. Dat gebeurde via een ingenieus systeem van kanalen en waterlopen die het Nijlwater tot bij de akkers bracht. Daarbuiten regeerde de woestijn.

Met voorgaande exegese zijn we er nog niet. In de komende hoofdstukken zal ook blijken dat die waterstromen niet allen de Nijl of de bevloeiingskanalen voorstellen. In het kader ‘de 2e exegese’ ziet die benaming op de levenbrengende wateren uit de Tehom – levenswater – die Lucifer over de aarde verspreidde en staat Egypte model voor de gehele aarde.

In deze zin klinkt hoogmoed door. Dat is niet alleen de hoogmoed van Farao. Veel meer spreekt hier Lucifer/Satan en wordt zo zijn diepste verlangen blootgelegd. Daarin typeert Egypte de aarde die Lucifer als leengoed werd gegeven. Dat is Gods aarde die hij mocht beheren. Dat zal hij aanvankelijk ook wel naar Gods wil gedaan hebben. Echter, God dienen is niet meer voldoende, hij verlangt meer. Hij wil de aarde niet meer als leengoed maar ten eigendom hebben, zodat hij die naar zijn eigen goeddunken kan inrichten en beheren. Dat is een streven om aan God gelijk te zijn.

De welvaart van Egypte was afhankelijk van de Nijl. Van zichzelf kon het land niet bestaan. Hetzelfde gold voor de aarde. Ook die was van één bron afhankelijk, namelijk Gods zegen.

Met vers 3 wordt onthuld wie de werkelijke machthebber van Egypte is. De woorden want ik, ja ik maakte die voor mijzelf vormen zijn visitekaartje. Aldus verheft Satan zich tot het niveau van de Almachtige en zet de boze zijn handtekening. Jesaja 14:14 vertolkt dat:

Ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen.

 

v4  Maar Ik zal haken in uw kaken zetten en Ik zal de vis van uw waterstromen aan uw schubben laten kleven. Voorts zal Ik u verwijderen uit uw waterlopen en al de vis uit uw waterlopen zullen aan uw schubben kleven.

Krokodillen werden als volgt gevangen. Een jager gooide een lijn met een haak uit waar een stuk vlees aan zat. Deze liet men op de stroom meedrijven. Daarop sloeg de jager een big die daarop begon te krijsen. Het geluid lokte een krokodil die de haak inslikte. Daarna was het simpel de krokodil op de oever te trekken en te doden. Voorgaand verhaal vinden we veel verklaringen van Ezechiël. Er bestaat echter een doorslaggevend argument tegen deze exegese. Geen enkele Egyptische tekst spreekt over de jacht op krokodillen. Dat kwam alleen buiten Egypte voor. Een verklaring daarvoor is even simpel als afdoende. De krokodil was een heilig dier en werd in Egypte aanbeden als een godheid. Dus kan Farao hier niet bedoeld worden. De tekst ziet verder en spreekt van Satan. De Farao was zeker niet heilig. Satan was dat oorspronkelijk wel, toen hij nog Lucifer heette. De tekst zet dus een vernederende gebeurtenis neer. De eens luisterrijke Lucifer/Satan wordt gevangen genomen.

Vers 4 schildert een intrigerend beeld. De krokodil wordt uit het water getrokken, samen met de vis die aan zijn schubben kleeft. De tekst schetst een situatie die optreed bij grote droogte. Als rivieren en meren opdrogen verzamelt de vis zich, met de krokodillen, in het resterende water. Wegens zuurstof- gebrek treedt dan massale vissterfte op, dus  gaan de kadavers rotten en die kleven aan de krokodil. De metafoor zet een beeld neer van sterven en verwoesting. Daarin staan de vissen voor de inwoners van Egypte en de draak voor de demonische macht daarachter. Deze exegese veronderstelt wel dat er, ten tijde van de vervulling van deze profetie, geen water meer in de Nijl is. Daarmee is deze profetie aangeland in de Eindtijd, want een dergelijke situatie heeft zich nog nooit voorgedaan.

 

v5  Dan zal Ik u in de woestijn werpen, u en al de vis van uw waterstromen. Gij zult vallen op het open veld. Gij zult niet bijeen gezocht, noch (tot uw vaderen) verzameld worden. Ik zal u als voedsel geven aan de wilde dieren der aarde en de vogels des hemels.

De draak is gevangen en zijn karkas wordt in de woestijn geworpen. De vis die aan hem kleefde was reeds dood. Dat betreft niet de gehele bevolking van Egypte; een deel op tijd wegvluchten v12b. De  2e exegese duidt de lotgevallen van Satan. Ook hij werd gevangen v4 zoals Openbaringen 20:2 getuigt. Wat de woestijn in dit kader betekent vinden we in Ezechiël 26:20b, want Satan wordt veroordeeld om in de beneden gewesten van de aarde te verblijven - die van oudsher een woestenij is. De woestijn is het dodenrijk; Sheol (de afgrond, Openbaring 20:3), waar Satan opgesloten wordt.

 

v6  Dan zullen alle inwoners van Egypte weten dat Ik Jahweh ben.

Na het oordeel over Egypte v5 breekt het Messiaanse Rijk aan. Dan zal de Messias, Jezus Christus, koning over de aarde worden. Dan is Jahweh de enige God, ook voor Egyptenaren.

 

v7  Omdat u tot een rietstaf voor het huis van Israël bent, - als zij u wilden vastgrijpen en met de hand naar u reikten, dan versplinterde u en scheurde u hun beide oksels open, want als door hen op u geleund werd dan brak u en dwong hen de ruggen te strekken.

Indien men een kruk nodig had, was een rietstaf een slechte keus. In geval de staf brak, kon men zich aan de scherpe splinters verwonden. Egypte was spreekwoordelijk voor z´n onbetrouwbaarheid en wordt daarom met een rietstaf vergeleken (2 Koningen 18:21).  De tekst geeft de werkelijkheid weer. Onder Farao Psammeticus II werd koning Zedekia overgehaald om in opstand te komen tegen koning Nebukadnezar. Toen deze optrok tegen Jeruzalem deden de Egyptenaren een halfslachtige poging om Juda te hulp te schieten en zonden een betrekkelijk klein leger om Jeruzalem te ontzetten. Na enige schermutselingen werd de campagne door de Egyptenaren gestaakt en vluchtten zij snel naar hun land terug, achtervolgd door de Babyloniërs. De steun van Egypte bleek volstrekt onvoldoende. Maar die hulp was wel essentieel om te kunnen overleven. Het breken van de rietstaf duidt op het falen van die hulp. Als dan het Egyptische leger weggetrokken is, keert het leger van Nebukadnezar weer terug en slaat het nogmaals het beleg om Jeruzalem. Dat dwingt hen de ruggen te strekken, dat wil zeggen op eigen kracht zich teweer te stellen, maar na enige maanden valt de stad en wordt verwoest.

 

v8  Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie op Mij, die het zwaard tegen u zal uitbrengen. Dan zal Ik mens en dier uit u uitroeien.

v9  Voorts zal het land van Egypte tot verlatenheid en woestenij vervallen. Dan zullen zij weten dat Ik Jahweh ben.

Vers 8a is nog op de tijd van Ezechiël toe te passen, 8b niet. De Babyloniërs plunderden Egypte, maar roeiden het niet uit. Dit is Eindtijdprofetie als de oordelen van God Egypte zal verwoesten en de Nijl zal opdrogen. Het zwaard is tegen mens en dier gericht; tegen alles wat leeft. Wie niet vlucht, sterft.

Wat overblijft is een ontvolkt land dat zonder het water van de Nijl tot woestijn (woestenij) vervalt.

 

v11 Omdat hij zei: De Nijl is van mij en: ik, ja ik maakte die, daarom, zie Ík ben tegen u en tegen uw waterstromen en Ik zal het land van Egypte tot puinhopen maken, een woestenij van verlatenheid, van Migdol tot Syene en helemaal tot de grens van Cush.

De tekst heeft geen bepaalde Farao op het oog, maar spreekt over de macht van zijn koningschap. Dat is tevens de macht van de drijvende genius die achter hem stond; Satan. De zonde die tot het oordeel leidt, wordt nauwkeurig omschreven. Dat was hoogmoed; Lucifer wilde aan God gelijk worden.

Het is de vraag wie Egypte zal verwoesten. Daniël 11:42-43, bericht daarover. Daar staat dat Egypte in de Eindtijd onder de macht van de antichrist zal vallen. Jesaja 19:4 noemt hem een hardvochtig heer en een gestreng koning. Daniël 11:43b onthult details en spreekt van het roven van alle kostbaarheden van Egypte, met behulp van Libiërs en Nubiërs die hem (dat is de Antichrist) dienen.

 

v11 Geen mensenvoet zal er doorheen trekken, noch dierenpoot zal er doorheen trekken en het zal veertig jaar niet bewoond worden.

De tekst schetst totale verlatenheid. Van een land waar niemand woont. Dit is dus onvervulde profetie.  Elke andere uitleg doet de letterlijke betekenis van de tekst geweld aan.

 

v12 Ja Ik zal het land van Egypte tot een (volkomen) woestenij maken onder de landen die vernietigd zijn. En zijn steden onder de steden die vernietigd zijn, zullen veertig jaar verwoest blijven liggen. Dan zal Ik de Egyptenaren uiteendrijven onder de volken en hen verstrooien over de landen.

De grondtekst spreekt van het meest verwoeste land onder de landen die verwoest zijn. Dat suggereert een armageddonachtige gebeurtenis. Dat is Eindtijdtaal.

 

v13 Doch zo spreekt de Soeverein Jahweh: Aan het einde van die veertig jaar zal Ik daar de Egyptenaren verzamelen uit de volken, waarover zij waren verstrooid.

v14 En ik zal de gevangenen van Egypte terugbrengen en hen terugzenden naar het land Pathros; tot het land van hun voorgeslacht. Daar zullen zij een onbeduidend koninkrijk vormen.

v15 Het zal de geringste onder de koninkrijken zijn en zal zichzelf nooit meer boven de volken verheffen, ja Ik zal hen zwak maken opdat zij nooit meer over de volken zullen heersen.

v16 Dan zal (Egypte) niet langer als bron van vertrouwen dienen voor Israël die zich de zonde, als zij zich tot hen wendden, zullen herinneren. Dan zullen zij weten dat Ik de Soeverein Jahweh ben.

De terugkeer van de Egyptenaren is profetie die in de Eindtijd tot vervulling zal komen. Pathros betekent zuidland. Daarmee wordt zuid Egypte bedoeld, vanaf Memphis. Waarom het noorden - de delta van de Nijl - niet bewoond zal worden wordt niet gezegd. Wellicht is het dan verdwenen. Egypte zal dus inkrimpen tot een klein land v15 dat nooit meer in staat zal zijn enige invloed uit te oefenen.

 

v17 En het geschiedde in het zevenentwintigste jaar, in de eerste maand, op de eerste dag, dat het woord van Jahweh tot mij kwam, zeggende:

v18 Mensenzoon, Nebukadnezar, de koning van Babylon, voerde zijn leger in een zware veldtocht tegen Tyrus, zodat elk hoofd kaal werd kaal gesleten en iedere schouder ontveld. Toch kreeg hij en zijn leger geen beloning vanwege Tyrus, voor de veldtocht die hij tegen haar voerde.

De belegering van Tyrus duurde 13 jaar. Hoewel een gedeelte van Tyrus, dat op het vasteland lag, veroverd werd, kon koning Nebukadnezar de eilandstad, waar de werkelijke macht van Tyrus zetelde, niet op de knieën krijgen. Uiteindelijk werd een wapenstilstand gesloten en een Babylonische ambtenaar tot medebestuurder benoemd, maar zijn macht bleef beperkt tot Oud-Tyrus op het vasteland. Een lange belegering leidt tot ongemakken v18a. Zo veroorzaakt het voortdurend dragen van een helm haaruitval en het werk om schansen op te werpen zal menige schouder ontveld hebben. Soldaten werden slecht betaald v18b. De soldij werd aangevuld uit behaalde buit en plundering. Daarvan was hier geen sprake, omdat de Babyloniërs er niet in slaagden het belangrijkste deel van Tyrus, dat op een eiland lag, te veroveren. Maar, in plaats van Tyrus werd een enorme buit in Egypte behaald.

Koning Nebukadnezar was uitvoerder van een oordeel Gods, zo blijkt uit vers 20. Hij wordt dan ook mijn dienaar genoemd (Jeremia 27:6). Het was daarom dat hem een beloning diende toe te vallen. Die had kennelijk uit de buit moeten bestaan die op Tyrus behaald zou worden. Het wonderlijke is dat Nebukadnezar zijn taak niet voltooide maar toch ‘betaald’ werd. Nu door Egypte te plunderen.

 

v19 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie op Mij, die Nebukadnezar, de koning van Babylon, het land Egypte zal geven. Dan zal hij de rijkdom daarvan wegvoeren en zijn buit roven en buit plunderen. En dat zal tot betaling voor zijn leger dienen.

v20 Vanwege zijn inspanningen die hij tegen (Tyrus) leverde gaf Ik hem het land Egypte, want hij deed het voor Mij, zo spreekt de Soeverein Jahweh.

De campagne van koning Nebukadnezar tegen Egypte viel in 568 v. Chr. De Babyloniërs waren eigenlijk nog niet sterk genoeg om Egypte aan te vallen. Toen echter in 570 een burgeroorlog uitbrak verzwakte Egypte zozeer, dat Nebukadnezar zijn kans greep. De tegenstand was vrij gering en de Babyloniërs behaalden een enorme buit. De buit uit Egypte is het loon dat God de Babyloniërs toekent.

 

v21 Te dien dage zal Ik een hoorn voor het huis Israëls doen uitspruiten. Voorts zal Ik u vrijmoedigheid geven om onder hen te spreken. Dan zullen zij weten dat Ik Jahweh ben.

Met te dien dage sluit hoofdstuk 29 af met een blik op de Eindtijd. In feite staat er: Ik zal een hoorn doen uitspruiten (sāmah). Dat is profetische taal, die zowel in Jesaja, Jeremia als in Zacharia een Messiaanse lading heeft. In Lucas 1:69 wordt in die context gesproken van een hoorn des heils en in Psalm 132:17 lezen we: Ik zal voor David een hoorn doen uitspruiten.

De hoorn symboliseert macht, want de bedoelde Persoon ontvangt een kroon. Hij is dus de komende Messias; koning van het Messiaanse Rijk.

Vers 21b is wonderlijk stukje tekst. Israël zal in de Eindtijd onder de Egyptenaren met vrijmoedigheid spreken. Dat kan niet anders als over de grote daden Gods zijn. Ook dat is onvervulde profetie.

 

Excurs 1 - Satan, de Draak: De moderne mens gelooft niet in draken, behalve in sprookjes. Toch spreekt de Bijbel over een draak die de verpersoonlijking van het kwaad voorstelt - Satan. Een van de successen van Satan is dat hij nauwelijks serieus genomen wordt. Het door de mens gecreëerde beeld van Satan, als een grappige bok met hoorntjes, heeft hem de sfeer van sprookjes binnengetrokken. En wie is nu bang voor een grappige figuur? Dat zijn echter geen Bijbelse voorstellingen maar beelden uit de Griekse mythologie. Zo vervaagde Satan als grootste vijand van de mensheid. Hetzelfde gebeurde met de draak. Het verdient echter de voorkeur Satan te beschrijven zoals hij was (Lucifer) en is (de draak). Het gaat in de Bijbel om drie woorden. 1. Het Hebreeuwse woord tannîn; dat is een soortnaam  We vonden behalve draak ook nog zeedraak, serpent, krokodil, zeemonster en chaosmonster als vertaling. Soms krijgt de draak een persoonlijke naam, namelijk Rahab (Psalm 87:4 / 89:11 / Job 9:13 en 26:12 / Jesaja 30:7 en 51:9) en Leviathan (Psalm 74:14 / 89:11 / 104:26 / Jesaja 27:1). 2. Rahab betekent onstuimigheid en dat is een zinnebeeld van kwade macht van Egypte. In Job 9:13 wordt gesproken van de helpers van Rahab als machtige tegenstrevers van God en in Psalm 89:10, dat God Rahab als een verslagene verbrijzelt. 3. Leviatan betekent kronkelende – vandaar een vertaling met  zeeslang). Uit Openbaring 12, Job 40:20 tot 41:1 blijkt dat Satan en machtig monster was en is. In alle gevallen wordt de draak, Satan, als vijand van God en de mensheid beschreven. In enkele opzichten is hij echter beperkt. 1. Hij kan maar op één plaats tegelijk aanwezig zijn. 2. Hij kan geen bezit nemen van een mens, zonder dat deze dit toestaat. Wij zijn dus van nature beschermd. Pas als we bewust het occulte domein van Satan binnenstappen, openen we de deur voor hem.

 

Excurs 2 - De Nijl droogt op: De Jordaanvallei is een zogenaamd breukdal en is ontstaan door tektonische bewegingen van de aardkorst. Het dal vormt de noordelijke uitloper van de breuklijn tussen de Afrikaanse en Arabische aardschollen. De breukrand loopt via de Dode Zee en de golf van Aqaba tot in Afrika door. Op één van die breukranden ligt ook de Olijfberg. Geologen verwachten daar, vroeg of laat, een grote aardbeving.

In Zacharia 14:4 wordt gesproken over zo’n grote aardbeving op die plaats. Deze zal plaatsvinden in de Eindtijd en de Olijfberg in twee delen splitsen tot een zeer grote kloof. Die aardbeving wordt vergeleken met de zware aardbeving die in de dagen van koning Uzzia plaatsvond, wat een enorme catastrofe was. Als gevolg van die aardbeving zal het niveau van de Dode Zee omhoog komen, waardoor deze in de Rode Zee zal leeglopen (Ezechiël 47:8). Aangezien een dergelijk breukrand ook de Nijl kruist is het aannemelijk dat deze grote aardbeving de Nijl een andere loop zal geven waardoor de Egyptische tak zal droogvallen. In Ezechiël 47 gaan we daar wat dieper op in.

Voorgaande veronderstelling zal bij niet weinige lezers het voorhoofd doen fronsen en de vraag doen opkomen: Is een dergelijke stelling wel te onderbouwen? Zeker wel, want de Bijbel spreekt op meer plaatsen over deze catastrofale gebeurtenis, bijvoorbeeld in Ezechiël 30:12 (dat we in het volgende hoofdstuk behandelen), maar ook in Jesaja 19:5-7, Jesaja 37:23, 25 en Joël 3:19.

Met het verdwijnen van het Nijlwater vervalt het land dus tot woestenij. Daar spreekt Ezechiël over.

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 23: Ezechiël 29