2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 22: Ezechiël 28

maandag 19 april

Inleiding Ezechiël 28

Weinig Bijbelgedeelten zijn zo omstreden zijn als Ezechiël 28. Het twistpunt betreft drie fundamentele geloofsvragen. A. Geloven we in de God van de Bijbel? B. Geloven we in het bestaan van Satan en zijn trawanten? C. Geloven we dat er een voor ons onzichtbare wereld bestaat waar engelen, maar ook boze geesten verblijven? De Bijbelvaste lezer zal met ABC volmondig instemmen. De vrijzinnige lezer zal na punt A aarzelen. Hij gelooft nog wel in God, hoewel dat karikatuur is van de God van de Bijbel. De andere twee stellingen zijn echter vage begrippen geworden die uit  mythen en sagen komen. Slechts wie het ABC in geloof aanvaart, is in staat de betekenis van Ezechiël 28 te doorgronden. Want daar wordt niet alleen gesproken van de lotgevallen van Tyrus. Daarin vinden we ook  een goddelijk treurdicht over de val van Lucifer, ooit één van de hoogstgeplaatste dienaren van God.

Jeruzalem en Tyrus: Totdat Hij de tempel verliet (Ezechiël 11:22-23) was Jeruzalem de residentie van God. Dat verschafte de stad zijn luister. Tyrus daarentegen blijkt ‘de stad van Lucifer’ te zijn. Jeruzalem ontleende zijn faam aan de aanwezigheid van de heerlijkheid des HEREN in de tempel. Tyrus werd beroemd vanwege zijn financiële macht. Het is veelzeggend dat in de Eindtijd (Openbaring 13: 11-18) juist die financiële macht gebruikt zal worden om de gelovigen te verdrukken –; dat het systeem van het kwaad dan Babylon heet. Dat schept dezelfde tegenstelling als tussen Jeruzalem en Tyrus.

 

v1  Voors kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

v2 Mensenzoon, zeg nú tot de heerser van Tyrus: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Omdat uw hart trots is geworden en gij zegt ‘ik ben goddelijk, de woonplaats der goddelijken is mijn verblijf, in het hart der zeeën’ - maar gij zijt slechts een sterveling en geen God -, ofschoon gij denkt: Mijn verstand is als de geest der goden.

Er staat geen koning, maar de heerser van Tyrus. Dat is een opvallend verschil. Die heerser is Satan die de sturende hand was achter het succes van Tyrus. Het lijkt dat de profetie gericht is tot de koning van Tyrus, maar dat zou zonder zin zijn want hij had maar weinig macht. Ezechiël spreekt over een wezen van hoge rang die in de woonplaats der goddelijken verbleef en zich als God waant.

 

v3 Ziet, gij zijt wijzer dan Daniël. Niets wat toegesloten is ontwikkelt zich voor u in duisternis.

Lucifer was de grootste onder de engelen en ging in wijsheid Daniël ver te boven. Hij was insider, aan wie de daden en Raad Gods bekend waren. Voor hem werd, tot aan zijn val, niets geheim gehouden.

 

v4 Door uw wijsheid en inzicht hebt gij rijkdom voor uzelf verworven en goud en zilver in uw schatkamers vergaard.

v5 Door uw buitengewone bekwaamheid in het handeldrijven verwierf gij uw vermogen. Navenant groeide de trots van uw hart vanwege uw rijkdom.

De bron van de rijkdom van Tyrus is de wijsheid en inzicht van Satan. Ook vers 5 heeft een dubbele betekenis. Macht en succes vormen de voedingsbodem voor hoogmoed. Zo verging het Tyrus maar ook Lucifer. Want de grote macht die God hem gegeven had, leidde ook bij hem tot hoogmoed.

 

v6 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Omdat gij zijt gaan denken dat uw geest als de geest der Goden is;

Lucifer wil zich gelijk stellen aan God. Soortgelijke woorden horen we ook in Genesis 3:4 en 5

De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn ...

Zijn streven om aan God gelijk te worden, leidde er toe dat Satan uit Gods woonplaats verbannen werd. Sindsdien is  zijn doel niet meer om de schepping Gods te bewaken (vers 14), maar om er maximaal afbreuk aan te doen. Daarom probeert hij zoveel mogelijk mensen in zijn val mee te nemen.

 

v7 Daarom, zie op Mij! die tegen u vreemdelingen zal uitbrengen - de meest meedogenlozen uit de volken -, en zij zullen hun zwaarden tegen de schoonheid van uw wijsheid trekken en in uw luister ontwijden.

De meest meedogenlozen uit de volken zijn Assyrië, Babylon, het Medisch-Perzische Rijk en het Griekse Rijk van Alexander de Grote. Alleen Alexander slaagde erin Tyrus te veroveren en te verwoesten. In dit geval is niet echt duidelijk wat de 2e exegese is. Wellicht duidt het op het moment waarop Satan uit de hemel verdreven werd.

 

v8In de groeve zullen zij u doen nederdalen en gij zult een gewelddadige dood sterven in het hart der zeeën.

Tyrus gaat ten onder en zijn inwoners worden gedood. Dat is voor ons reeds historie. De bestemming van Satan, na zijn val, is het dodenrijk, de groeve. Ook dat is een vorm van sterven want hij verloor zijn hemelse gestalte. Toch houdt hij grote macht, zowel in het dodenrijk als op aarde. Het definitieve oordeel over Satan is dus nog onvervulde toekomst; Openbaring 20:10 (NBG): En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn ...

 

v9 Zult u volhouden te beweren ‘ik behoor tot de goddelijken’ in de tegenwoordigheid van degene die u doden zal en u - sterveling en geen god - in de hand van hen die u ontheiligen geeft?

Met deze vraag zet God de ware verhoudingen in een helder licht en spot met alle  tegenstanders die de euvele moed hebben om zich tegen Hem te verheffen. Ten diepste echter is de b oodschap exclusief gericht tot Satan. Deze tekst heeft een verrassende diepte. 1. Er wordt gesproken van een persoon die u doden zal. Dat is Jezus Christus. 2. Satan wordt een sterveling genoemd. Dat wijst op zijn veranderde status. Hij is niet meer onsterfelijk, geen Lucifer meer, maar Satan. 3. Die ‘u’ (Jezus Christus) geeft hem (Satan) in de hand van hen die u ontheiligen. Dat ziet dus op de overwinning van Gods engelen op Satan en zijn volgelingen, zoals die in Openbaring 12: 7-9 wordt beschreven.

 

v10 De dood der onbesnedenen zult gij sterven, door de hand van vreemdelingen. Want Ik, ja Ik sprak, zo spreekt de Soeverein Jahweh.

Vers 10 richt zich duidelijk op lucifer/Satan. Want van hem, die eens de grootste onder de engelen-vorsten was, wordt gezegd dat hij de dood der onbesnedenen zal sterven. Een onbesneden man is een heiden. Iemand die God niet kent en een Godloos leven leidt. Dat schetst duidelijk de diepe val die Lucifer maakte, een wezen die eens heilig was. Hem wacht slechts een dood in schande als Gods oordeel over hem wordt uitgevoerd. Vreemdelingen ziet in de 1e exegese dus op de ‘niet verwante’ status van de Grieken tot de inwoners van Tyrus. In de 2e exegese op de relatie tussen Satan en zijn trawanten enerzijds en allen die God dienen anderzijds. Ook die zijn vreemdelingen voor elkaar.

 

v11 Ook kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

v12 Mensenzoon, hef nu een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Gij waart een toonbeeld van volmaaktheid, vol van wijsheid en volkomen in schoonheid.

Na de profetie over de vorst van Tyrus (vers 2) volgt nu een klaaglied over de koning van Tyrus.

Stellen we de tekst in het licht van een gebeurtenis als de val van Lucifer, dan spreekt de tekst heel duidelijke taal. In die context komen kwalificaties als een toonbeeld van volmaaktheid, vol van wijsheid en volkomen in schoonheid pas echt tot z’n recht. Dat zijn namelijk geen kenmerken van een mens maar van een Elohim. De tekst beschrijft dan ook de luister van Lucifer voor zijn val.

 

v13 Gij waart in Eden, de Hof van de goddelijken. Allerlei soorten kostbaar gesteente diende u tot bedekking: robijn, topaas en emerald, chrysoliet, onyx en jaspis, saffier, turkoois en beril. En van goud was het geslagen handwerk evenals de zettingen die u droeg. Zij werden voor u vervaardigd op de dag dat u werd geschapen.

Lucifer/Satan had vrij toegang tot de Hof van Eden; Genesis 3 spreekt daarover. Satan verschijnt daar als een sprekend serpent en verleid Eva tot zonde. Hier echter spreekt de tekst over een Lucifer die nog hemelse kenmerken heeft, de lichtdrager. Dus ziet deze tekst op een tijdstip voor zijn val.

De namen van deze edelstenen komen overeen met die in de borstplaat van de hogepriester werden gevonden. Dat waren er twaalf, voor elke stam van Israël één. Echter hier vinden we er maar negen terug. Er ontbreken er dus drie. We onthouden ons daarom van aanvullend commentaar.

De uitstraling van Lucifer, de lichtdrager, was meer dan koninklijk. Daarbij fungeren de edelstenen slechts als hulpmiddelen om hemelse zaken in menselijke begrippen te schilderen. Ook Lucifer werd geschapen en op de dag dat God leven in hem blies ontving hij zijn grote macht en luister.

 

v14 Gij waart een gezalfde, gij beschuttende Cherub. Aldus beschikte Ik het op de berg van de heiligheid Gods. Gij wandelde te midden van de vurige stenen.

Lucifer werd door God gezalfd en werd beschermheer (beschuttende) van de aarde. Zo werd het beschikt in Gods woning (de berg van de heiligheid Gods*), waar hij vrij toegang had. Het was Satan toegestaan om te midden van de vurige stenen te wandelen. Dat suggereert een gebeuren dicht bij de troon van God. Dat is slechts aan de allergrootsten onder de hemelwezens voorbehouden.

 

v15Vanaf de dag dat gij werdt geschapen, waart gij onberispelijk in uw gedrag, totdat er verdorvenheid in u gevonden werd vanwege uw overvloedige handel.

Het woord tāmîd (onberispelijk) heeft de onderliggende betekenis van onschuld in morele zin, niet bezoedeld door het kwaad. Satan was dus niet altijd verdorven. Lange tijd werd hij onberispelijk in gedrag bevonden, een ware morgenster. Totdat hij zich keerde tegen de Hand die hem schiep.

 

v16 Uw innerlijk werd gevuld met geweld en gij zondigde. Daarom verdreef Ik u in schande van Gods heilige berg. Voorts verbande Ik u, gij beschuttende cherub, uit het midden van de vurige stenen.

De gevolgen van de zondeval van Lucifer zijn ingrijpend. Hij wordt verbannen uit de omgeving van God, dus zijn woonplaats (Gods heilige berg). Ook het voorrecht om te verblijven te midden van de vurige stenen wordt hem ontzegd (vers 14).

 

v17 Uw hart werd trots vanwege uw schoonheid en u bedierf uw wijsheid vanwege uw glans. Ik wierp u op de aarde neer. Voor de ogen van koningen heb ik u te kijk gesteld.

De trots van Lucifer leidde tot zijn val; zo ook Tyrus. Zo werd wijsheid verdrongen door de honger naar eigen eer, in plaats van God de eer te geven. De zondeval van Lucifer vond in de oudste tijden plaats. Wellicht ziet Ik wierp u op de aarde neer op een tijdstip kort daarna. Anderen wijzen naar de opstandig of naar de Eindtijd, als de aartsengel Michael oorlog voert met Satan (Openbaring 12:7-9).

 

v18 Door u vele zonden en de oneerlijkheid in uw handeldrijven ontwijdde gij uw heiligdommen. Daarom deed Ik een vuur uit uw midden uitkomen. Dat, ja dat verteerde u en Ik bracht u terug tot as op de grond voor de ogen van allen die op u toezagen.

Met heiligdommen wordt waarschijnlijk op de engelenhemel geduid. Satan ontheiligt die en dient op grond daarvan zeker verwijderd te worden. De vraag is wanneer dat gebeurt. In de 1e exegese werd

Tyrus met vuur verbrand. Als deze profetie wordt uitgesproken is dat nog niet gebeurt. Nu is het niet ongebruikelijk dat een profetie over een toekomstig voorval in de verleden tijd spreekt. Die stijlvorm dient slechts om aan te geven dat het besluit vast staat. De 2e exegese ziet veel verder in de tijd en spreekt over het einde van Satan en zijn trawanten. Openbaringen 20:10 (NBG):

en vuur daalde neder uit de hemel en verslond hen en de duivel die hen verleidde ...

 

v19 Allen die u kennen onder de volken zijn ontzet over u. U kwam tot een verschrikkelijk einde en gij zult er niet meer zijn, voor altijd.

Vers 19 ziet niet alleen op de val van Tyrus. De 2e exegese vinden we in Openbaring 18:19 NBG:

En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee, die grote stad, waarin allen, die schepen op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in één uur verwoest.

 

v20 Ook kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

v21 Mensenzoon, stel uw aangezicht tegen Sidon en profeteer nù tegen haar.

v22Dan zult u zeggen: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie dan, Ik ben tegen u o Sidon. Dan zal Ik glorie in uw midden behalen. U zult weten dat Ik Jahweh ben, als Ik bestraffingen aan u voltrek en Ik in haar midden Mijzelf heilig zal betonen.

v23 Want Ik zal een pest over haar zenden en bloed in haar straten. Dan zullen de geslagenen in het midden van haar door het zwaard vallen dat aan elke kant tegen haar is. Dan zullen zij weten dat Ik Jahweh ben.

Ezechiël neemt nu een traditionele beroepshouding aan v21 en profeteert het oordeel over de Sidon dat ten noorden van Tyrus lag. Sidon was het centrum van de dienst aan Baäl, Astarte en Tammuz. Juist die afgodendiensten hadden het volk Israël in de loop der eeuwen geïnfiltreerd en hen tot zonde verleid. De stad werd in 351 v. Chr. door de Perzische koning Artaxerxes Ochus verwoest.

 

Onvervulde heilsprofetie: Zoals vaker in het boek Ezechiël het geval is, eindigt ook dit hoofdstuk met heilsprofetie. De inhoud daarvan betreft, indien we de tekst letterlijk verstaan, onmiskenbaar, nog onvervulde profetie die het toekomstige Messiaanse Rijk tot onderwerp heeft.

 

v24 En het zal geschieden dat het huis van Israël geen stekende doornstruiken en pijnlijke doorns als buren zullen hebben, die handelen met kwaadwilligheid. Dan zullen zij weten dat Ik de Soeverein Jahweh ben.

v25 Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Wanneer Ik het huis van Israël zal verzamelen uit de volken waaronder zij verstrooid waren, dan zal Ik Mijzelf heilig betonen onder hen voor de ogen van de volken. Dan zullen zij wonen in hun land dat ik aan mijn knecht Jakob gaf.

v26 Zo zullen zij daar in veiligheid wonen. Zij zullen huizen bouwen en wijngaarden planten. Ja, zij zullen in veiligheid wonen terwijl Ik bestraffingen zal opleggen op een ieder uit hun naburen die haar belasteren. Dan zullen zij weten dat Ik, Jahweh, hun God ben.

De profetie opent met een Goddelijke belofte dat er eens een tijd zal aanbreken, waarin geen enkel land Israël nog kan belagen. Dat was toen een onbestaanbaar denkbeeld en ook heden niet meer als een vrome wens. We dienen Gods woord echter ernstig te nemen, dus er op te vertrouwen dat ook deze profetie vervuld zal worden. Dat grote moment zal aanbreken als de Messias, Jezus Christus, weder- komt om koning over Israël te worden. Dan wordt tevens het Messiaanse Rijk gevestigd, waar vrede en gerechtigheid zal heersen die door de Soeverein Jahweh bevolen zal worden. Elke gelovige Jood ziet naar de komst van de Messias en zijn Rijk uit. Ze weten ook waar Hij aankomt, want in Zacharia 14:4a staat dat beschreven: Zijn voeten zullen ten dien dage staan op de Olijfberg, in het zicht van het oosten van Jeruzalem.

De gelovige joden in Jeruzalem, overblijfsel of nalezing genoemd, zullen de Messias verwachten (2 Thessalonicenzen 1:10b). Zij zullen wellicht aan de oostzijde van Jeruzalem, in of bij de nieuwe tempel, uitkijken naar de plaats waar Hij aan zal aankomen. Dat klopt prima met de huidige realiteit, want die afstand bedraagt bij benadering slechts ongeveer een kilometer. Daarop zal de Messias Jeruzalem binnentrekken en in triomf het Messiaanse Rijk uitroepen. Vers 25 bevestigt de exegese van vers 24. Want als het Messiaanse Rijk gesticht wordt zullen alle twaalf stammen van Israël (het huis van Israël) opgeroepen worden om hun rechtmatige plaats in het land Kanaän in te nemen.

 

Dan zullen zij wonen in hun land dat ik aan mijn knecht Jakob gaf

Het beloofde land, Kanaän, werd door God aan Abraham toegezegd als een eeuwigdurende bezitting (Genesis 13:14-17 en 15:17-21). Deze belofte werd herhaald aan de aartsvader Jakob (Genesis 35:11-13). Er wordt hier niet herinnerd aan het Sinaïtische verbond. Dat is ter ziele, dus stapt de Almachtige terug naar een ouder verbond dat nog wel geldig is. Dat is de belofte van een eigen land, waar vrede en gerechtigheid zullen heersen. Nooit, in de historie na de ballingschap, hebben Israëlieten in veiligheid gewoond. Heden lijkt die situatie zelfs verder weg dan ooit. Die Sjalom zal pas werkelijkheid worden als het Messiaanse Rijk zal worden uitgeroepen. Dat gezegende tijdperk, dat volgens Openbaring 20 duizend jaar zal bestaan, wordt ook wel het aangename jaar (= tijdperk) des Heren genoemd (Lucas 4:19). Dan zal er een wereldregering komen onder Goddelijke controle en Jeruzalem zal de hoofdstad van de aarde worden. God zal weer wonen in de tempel en de Heer Jezus zal de hoge koning zijn (Daniël 7:27 / Ezechiël 37:25 / Jesaja 9:6). De heerschappij van de Messias zal vervolgens tot de gehele wereld worden uitgebreid, door middel van het uitzenden van - voor een deel - hemelse strijdkrachten, waarschijnlijk onder aanvoering van de aartsengelen. In die periode spelen ook de verdwenen 10 stammen van Israël een belangrijke rol (Zacharia 9:13 en 10:7, 8).

 

De Engelenhemel: Er is onder christenen onduidelijkheid wat onder hemel verstaan dient te worden. De Bijbel spreekt vaak van hemelen (bijvoorbeeld in Psalm 19:2 en Efeziërs 4:10) en dat heeft een brede betekenis. Zo spreekt de Schrift over een wolkenhemel (Genesis 1:8 en 10), een sterrenhemel (Deuteronomium 4:19), maar ook over een hemel waar God zetelt (Psalm 2:4). In feite valt dus alles onder de noemer hemelen wat zich boven of buiten de aarde bevindt. Zo spreken we over de hoogste hemel of hemel der hemelen (Psalm 68:34) als de plaats waar God zijn woonplaats heeft (Genesis 28:17 / Psalm 80:14 / Jesaja 66:1 / Mattheüs 5:12). In 2 Korintiërs 12:2 is sprake van de derde hemel, maar ook van een paradijs, waar Paulus iets zag waarvan hij zegt: dat het een mens niet geoorloofd is dat uit te spreken. En Openbaring 12:7 getuigt dat er oorlog in de (engelen)hemel gevoerd wordt.  Die ‘hemelse plaatsen’ noemt Paulus gewesten. Daar verblijven engelenmachten maar ook boze geesten (Efeziërs 3:10 en 6:12). De Bijbel onderscheidt drie buitenwereldse hemelen: 1. De onzichtbare wereld waar engelen en demonen verblijven. In 2 Koningen 6:17 wordt die even zichtbaar als aan de dienaar van Elisa Gods hemelse strijdkrachten getoond worden. 2. De woonplaats van de engelen. 3. De woning van God, waar zijn troon staat, door sommigen Vaderhuis genoemd of hemel der hemelen (hoogste hemel).

Als in Job 1 een ontmoeting beschreven wordt tussen Satan, de zonen Gods en God zelf, dan is het niet aannemelijk dat die plaatsvindt in Gods eigen woning. Daarmee zou Satan, de vader van het kwaad, een soort huisvredebreuk plegen in het heilig Vaderhuis. Dat is een ondenkbare gedachte.

Om nu tussen de verschillende hemelen onderscheid te kunnen maken, noemen we de ene ‘hemel’ engelenhemel; Gods woonplaats het Vaderhuis. De derde, de geesteswereld, komt nu verder niet meer ter sprake dus kunnen we die verder laten rusten. De engelenhemel blijkt (op basis van Job 1) ook toegankelijk te zijn voor Satan en zijn afgevallen engelen.

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 22: Ezechiël 28