2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 20: Ezechiël 24 en 25

maandag 19 april

Inleiding Ezechiël 24

Dit hoofdstuk bevat twee allegorieën die een symbolische voorstellingen geven van de werkelijkheid. De tekst doet denken aan de zondvloed, toen de aarde gereinigd werd van ongerechtigheid door alle inwoners, behalve Noach en zijn gezin, te verdelgen (Genesis 6:5-9:7). Hier geschiet de purificatie door vuur. Jeruzalem wordt een kookpot genoemd die goddelozen, vromen, rijken en armen bevat, maar ook afgodsbeelden en heiligdommen. Die worden weer uitgebeeld als stukken vlees, beenderen, korsten en bezinksel. Het vuur onder de kookpot is het heilige vuur van Gods toorn.

v1  En het woord van Jahweh kwam tot mij in het negende jaar, in de tiende maand, op de tiende van die maand, zeggende:

v2  Mensenzoon, stel nu voor uzelf de betekenis van deze dag te boek. Juist van deze, daartoe bestemde dag! Want de koning van Babylon heeft het beleg voor Jeruzalem geslagen op deze eigenste, daartoe bestemde dag.

De val van Jeruzalem en het einde van het Sinaïtische verbond is geen gebeurtenis die Israël bij geval overkwam. Het is een oordeel! God heeft de bestemde dag – de dag van haar einde – bepaald.

 

v3  Vertel dan een gelijkenis tot dit weerspannig huis, ja, een gelijkenis. Voorts zult u tot hen zeggen: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zet de kookpot op! Zet hem op! Giet er vervolgens water in.

v4  Doe de stukken van haar vlees erin, alle stukken vlees. Kies lende en schouder en de keur van de  beenderen! Vul het met het beste dat u van de kudde neemt.  Stapel tevens die beenderen onder haar op!

v5  Breng haar stoofpot aan de kook! Laat dan haar beenderen koken in haar midden.

De kookpot is Jeruzalem. De stukken vlees en de beenderen verbeelden inwoner en diensten. De tekst wekt de suggestie dat het beste van de kudde een onderscheiden onderdeel is van alle stukken vlees. Dat duidt de bovenlaag van de bevolking. De metafoor geeft een helder beeld. Jeruzalem wordt op het vuur van Gods oordeel gezet. Goed en slecht, rijk en arm ondergaan hetzelfde oordeel.

 

v6  Want dit is wat de Soeverein Jahweh zegt: Wee u, stad van bloedvergieten! Pot die met korsten bedekt is. Want haar bezinksel zal niet uit haar verdwijnen vanwege haar stukken (vlees). Maak haar leeg van haar stukken (vlees)! Zal men het lot niet over haar werpen?

v7  Want haar bloed is in haar midden. Zij stortte het op het naakte deel van de rots. Zij stortte het niet op de grond om het met stof te kunnen bedekken.

v8  Om de wraak aan te wakkeren en vergelding te nemen heb Ik haar bloed op de naakte rots aangebracht, opdat het niet bedekt zou worden.

Jeruzalem (de kookpot v11) heeft ondanks herhaalde waarschuwingen geen afstand genomen van haar zonden (korsten/ bezinksel). Daarop besluit God de kookpot met vuur schoon te branden.

Toen Nebukadnezar optrok kwam hij bij een belangrijke splitsing van wegen aan. Links leidde naar Rabba (hoofdstad van Ammon), rechts naar Jeruzalem. Het lot werd geworpen en viel op Jeruzalem. Dat stond toen bekend als een gewelddadige stad. Vooral het offeren van kinderen aan Moloch was onvergeeflijk (Ezechiël 20:26, 31). Bloed is de zetel van de ziel, daarom mocht men er niet van eten. Vergoten bloed van dieren werd op de grond gegoten en met aarde toegedekt (Leviticus 17:13-14). Zo werd de zetel van het leven teruggegeven aan de aarde waar God het uit geformeerd had. Menselijk bloed ging dat van dieren ver te boven. De Eeuwige beveelt nu om, tegen Zijn gebod in, het bloed niet door aarde te bedekken. Dat bloed komt voort uit de slachting van de  inwoners, toen Jeruzalem viel. Het dient als teken van het oordeel van God, want de ondergang geschiedde onzer Zijn toelating.

 

v9  Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Wee u, stad van bloedvergieten! Ook Ik, ja Ik zal de stapel (hout) hoog maken.

v10 Stapel het hout op! Steek het vuur aan! Kook het vlees gaar! Kruid het dan met specerijen! Laat daarna de beenderen maar verkolen.

v11 Zet de lege (pot) op haar kolen! zodat zij heet wordt en haar koper gaat gloeien. Opdat haar

    verontreiniging die binnenin haar is, gesmolten moge worden, haar bezinksel verbrand moge

    worden.

v12 Zij frustreerde alle inspanningen. Ook werd het gewicht van haar bezinksel niet uit haar verwijderd. Haar bezinksel moet door het vuur heen.

De getuigenis van het vergoten bloed door Juda/Jeruzalem roept om vergelding. Dat wordt uitgevoerd door de Babyloniërs, want zij slaan het beleg om Jeruzalem. In dit proces, waarin het overgrote deel van de inwoners van Jeruzalem zal sterven, is Nebukadnezar niet alleen de uitvoerder van Gods wraak. God zelf werkt mee om de stapel hout onder de kookpot, dus het vuur van de wraak, hoog te maken. Dat zijn de verderfengelen die pest en hongersnood brengen. Het hout wordt opgestapeld; het vuur aangestoken en de stoofpot aan de kook gebracht. Het vlees wordt gaar gekookt en vervolgens uit de pot genomen en gekruid. De resterende beenderen worden op het vuur gegooid en verkolen. Wat overblijft is een bijna lege kookpot met daarin nog de korsten en het bezinksel v6.

Wat heeft dit alles te zeggen? Het vlees, de beenderen, korsten en bezinksel stellen de inwoners van Jeruzalem voor. Goeden en kwaden, armen en rijken. Het beste vlees (beste van de kudde v4) duidt de bovenlaag van de bevolking. Die werd in ballingschap weggevoerd en aldus ‘toebereid’ (gekruid v10). De beenderen stellen het Joodse leger voor dat werd afgeslacht (verkolen). Rest nog de korsten en het bezinksel, dus het kwaad, alles wat de stad onrein maakte. Als laatste stap van het Goddelijke oordeel wordt nu dat kwaad met vuur weggebrand. De inwoners van Jeruzalem (Zij v12) hadden alle pogingen van God om de stad te reinigen geblokkeerd. Het gewicht van haar bezinksel (zonde en onreinheid) werd niet aangepakt. Daarom moet het  door het vuur heen. Zoals de inwoners van Jeruzalem hun kinderen offerden aan Moloch, moeten ook zij door het vuur gaan en worden ook zij gedood.

 

v13 Uw wellust heeft u tot (een staat van) onreinheid gebracht. En omdat Ik u trachtte te reinigen, terwijl u niet gereinigd wilde worden van uw verontreiniging, zult gij niet weer rein worden, totdat mijn wraak tegen u tot bedaren is gebracht.

v14 Ik, Jahweh, sprak over wat komt en Ik zal ook handelen. Ik zal niet aarzelen of medelijden hebben, noch zal Ik toegeeflijk zijn. Overeenkomstig uw gedrag en overeenkomstig uw handelwijze zal men u richten, spreekt de Soeverein Jahweh.

Gods wraak is niet gestild, maar duurt voort totdat Israël zich bekeerd. Pas dan kan Jeruzalem rein zijn.

 

v15 Ook kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

v16 Mensenzoon, zie Mij aan! Die de vreugde van uw ogen met één klap van u afneemt. Toch zult u niet treuren, noch zult u wenen, noch zult u een traan vergieten.

v17 Steun maar! Wees echter stil! Zij die dood zijn mogen niet beweend worden. Houd uw tulband omwikkeld en uw sandalen aan uw voeten. Bedek de onderkant van uw gezicht niet, noch zult u voedsel van (andere) mensen eten.

v18 Alzo sprak ik in de morgen tot het volk en des avonds stierf mijn vrouw. De morgen daarop deed ik precies zoals mij was bevolen.

v18 Toen vroeg men mij uit het volk: Wilt u ons niet vertellen wat dit ons te zeggen heeft, datgene wat u doet?

Ezechiël had een goed huwelijk, want zijn vrouw wordt de vreugde van uw ogen genoemd. Plotseling sterft zij – een schokkend verlies –; God verbiedt hem echter te rouwen en dat is een hard gelag. Het ‘rouwritueel’ was algemeen. De rouwende deed zijn tulband af en sandalen uit; bedekte de onderkant van zijn gezicht, strooide as op zijn hoofd en liet zijn verdriet luid weerklinken. Hij hoefde dan  zelf geen voedsel te bereiden. Dat deden anderen voor hem. Dit alles wordt hem, op voorhand (want er was nog niets gebeurd), verboden. Aanvankelijk zal de profeet niet geweten hebben wat God bedoelde. Hij deelt echter de Goddelijke instructies aan de ballingen mee, zoals hem was opgedragen v18. Die avond sterft zijn vrouw v16. Iemand verliezen waar je zielsveel van houdt, is verschrikkelijk. De profeet wordt echter geen tijd gegund om zijn verdriet te verwerken, om dat met anderen te delen. Dat zal diepe littekens op zijn ziel achtergelaten hebben. Zijn trouw aan de Almachtige overstijgt dit alles, maar de prijs is wel uitzonderlijk hoog en doet ons denken: waarom, o Heer? Het is hier dat de profeet even de lijdende knecht der Heren is (Jesaja 53). Een type van de komende Christus. Ook Hij verloor het liefste wat Hij had, zijn volk Israël, maar verwierf zich een nieuwe bruid: de gemeente van Christus.

De volgende morgen doet Ezechiël zoals God hem bevolen had. Zijn stadgenoten weten dan reeds dat zijn vrouw gestorven is. Het was namelijk voorschrift dat een dode nog dezelfde dag begraven zou worden. Een geschokte menigte gaat naar zijn huis om opheldering te vragen voor zijn gedrag. Zijn enige steun en toeverlaat was hem ontvallen en het verdriet drukte hem neer. Zijn gedrag was, in de ogen van het volk, onbegrijpelijk en onvergeeflijk. Dieper kon zijn ellende niet worden.

v20 Daarop zei ik hen: Het woord van Jahweh kwam tot mij, zeggende:

v21 Zeg nu tot het huis van Israël! Alzo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie Mij aan! Die mijn eigen

    heiligdom gaat ontwijden - de trots van uw sterkte, de lust van uw ogen en het voorwerp van de hunkering van uw ziel -. Dan zullen uw zonen en uw dochters die u achterliet door het zwaard vallen.

v22 Dan u zult doen zoals ik heb gedaan. U zult het onderste deel van uw gezicht niet bedekken, noch zult u voedsel van (andere) mensen eten.

v23 Houdt dan uw tulband op uw hoofden en uw sandalen aan uw voeten. U zult geen rouw dragen noch wenen, maar u zult wegkwijnen vanwege uw zonden en u zult steunen, elkeen tot de ander van de zijnen.

v24 En het zal geschieden, dat Ezechiël voor u ten teken zal zijn. Gelijk alles wat hij deed zo zult u doen, wanneer het haar (Jeruzalem) overkomt. Dan zult u weten dat Ik de Soeverein Jahweh ben.

God gaat Zijn eigen heiligdom ontwijden v21. Deze mededeling wordt gevolgd door een opsomming van eigenschappen die zeker niet de gevoelens van het volk vertolken. Hier staat geschreven hoe het zou moeten zijn. Toch zullen er zeker ware gelovigen geweest zijn die wel zo dachten, maar dat was slechts een kleine minderheid. Toch, in de Eindtijd, in het Messiaanse Rijk, zullen deze woorden in recht en waarheid gezegd worden door alle bewoners van Kanaän. Ezechiël bedient zich van een woordspel, want elk van de opgesomde eigenschappen is toepasbaar op de liefde voor zijn vrouw. Daarin is hij de ballingen ten voorbeeld en typeert hij de komende Messias, Jezus Christus.

 

In elk mens liggen kiemen van goed en kwaad. Het goede strekt verlangend de hand uit naar God, hunkert naar Zijn sjalom. Het kwaad echter graait en klauwt naar de onreinheid van Satan. De ziel behoort God toe (Ezechiël 18:4) en elke ziel, mits satan er niet in woont, hunkert (wel of niet bewust) naar de heiligheid van de Eeuwige, want dat is ons enige, werkelijke thuis. Voor de Israëliet werd die plaats vertegenwoordigd door de tempel (het voorwerp van de hunkering van uw ziel) en die gaat nu verloren. Daarmee sterft een stukje van zijn Joodse identiteit af – totdat Silo komt (Genesis 49:10) en de tempel herbouwd wordt.

 

v25 Wat u betreft, mensenzoon, zal dat niet De dag zijn? Als Ik de sterkte van hen wegneem, de vreugde van hun glorie, de lust van hun ogen en het verlangen van hun harten: hun zonen en hun dochters, op die, daartoe bestemde dag?

De dag van de ondergang van Jeruzalem wordt De dag genoemd. Hier komen we woordspelingen  tegen die karakteristiek zijn voor de geestelijke staat van de ballingen. We zetten ze eens naast elkaar.

1. de trots van uw sterkte ð Als Ik de sterkte van hen wegneem. In vers 21 wordt gesproken van uw, dus Gods sterkte, waar men trots op is. In vers 25 is het de sterkte van hen geworden, dus eigen roem.

2. de lust van uw ogen ð de vreugde van hun glorie. In vers 21 is sprake van ware liefde tot God en zijn heiligdom (de lust van uw ogen), in vers 25 gaat het om hun eigen glorie.

3. het voorwerp van de hunkering van uw ziel ð en het verlangen van hun harten. Dat duidt het diepste verlangen naar God, maar dat is vervangen door verlangen van hun harten. Die gaan niet naar God uit, maar naar hun zonen en hun dochters. Dat is heimwee naar huis zonder God!

Het volk Israël had niets geleerd. Eigenbelang voert de boventoon. De heiligheid van God was geen punt van groot belang. Dat staat in schril contrast met de eigenschappen in vers 21 – de gezindheid van Gods kinderen, waarvoor de zuivere liefde van Ezechiël voor zijn vrouw typerend voorbeeld is.

 

v26 Een vluchteling zal tot u komen met nieuws, dat hij bij gerucht vernomen heeft.

v27 Op precies dat tijdstip zal uw mond ten overstaan van de vluchteling open gaan. Ook u zult (kunnen) spreken en u zult niet langer stom zijn. Aldus zult u hen ten teken zijn en zij zullen weten, dat Ik Jahweh ben.

Ezechiël 24 is gedateerd op de tiende maand van het negende jaar v1. Ezechiël 33:21 getuigt dat een  vluchteling uit Babylon aankomt die de tijding brengt dat Jeruzalem gevallen is. Op dat moment wordt de stomheid van de profeet opgeheven (Ezechiël 33:22). Daarover spreekt ook  vers 27. Ezechiël 33:21 valt in het twaalfde jaar en de tiende maand. Dus beschrijft vers 26 een voorval dat 3 jaar later viel.

_______________________________________________________________________________________________________________________

 

Inleiding Ezechiël 25

In dit hoofdstuk vinden we de oordelen over Ammon, Moab, Edom en Filistea. Drie ervan zijn verwant aan Israël. Ammon en Moab stammen namelijk af van Lot (Genesis 19:31-38), terwijl Edom uit de nakomelingen van Esau was voortgekomen (Genesis 36:9 en 43).

De veldtocht van koning Nebukadnezar tegen Egypte, in 605/604 v. Chr., had de Egyptische invloed ver naar het zuiden teruggedrongen. Daarom waren Edom, Moab, Amon, Tyrus, Sidon en Juda vazal van Babylon geworden. Binnen de groep was door koning Nebukadnezar aan Juda, onder koning Zedekia, de leidende rol gegeven – hij was de baas. De leidende rol van Juda leidde tot onderlinge spanningen en afgunst. Onder leiding van koning Zedekia en met steun van de Egyptenaren, kwamen de vazallanden in opstand tegen Babylon. Toen koning Nebukadnezar zijn leger had geformeerd, waarmee hij de rebellie wilde onderdrukken, was het eerste doel de leider van de opstand, het koninkrijk Juda. In Ezechiël 21:25 tot 29 wordt beschreven dat Nebukadnezar besloot om eerst naar Jeruzalem op te marcheren. Daarmee werd de indruk gewekt dat Ammon de dans zou ontspringen. Ook zij vreesden de wraak van de Babyloniërs. Het zal ongetwijfeld tot grote opluchting geleid hebben toen bleek, dat het Babylonische leger naar Jeruzalem optrok en Ammon ongemoeid liet.

De Ammonieten - een bondgenoot van Juda (Jeremia 27:2) - speelden een kwalijke rol in de opstand. Zo liet het land Juda in de steek toen het er op aan kwam. Het leverde zelfs troepen aan koning Nebukadnezar die bij de belegering van Jeruzalem werden ingezet (2 Koningen 24:2). Ook zaten de Ammonieten achter de moord op de gouverneur van Kanaän, Gedalja, die na de val van Jeruzalem door de Babyloniers werd aangesteld (Jeremia 40:13-41:18).

 

v1  Toen kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

v2  Mensenzoon, stel uw aangezicht tegen Bene Ammon en profeteer tegen hen!

v3  Dan zult u tot Bene Ammon zeggen: Hoor nu het woord van de Soeverein Jahweh! Dit zegt de Soeverein Jahweh: Omdat u hoera geroepen hebt over mijn heiligdom - toen het werd ontheiligd -, maar ook over het land van Israël - toen het werd verwoest -, en tevens over het huis van Juda - toen zij in ballingschap trokken;

Het koninkrijk Ammon lag oostelijk van Israël. Bene Ammon speelde een verraderlijke rol en toonde groot leedvermaak over het lot van Juda en de verwoesting van de tempel. Daarin krenkte men God.

 

v4  Daarom, zie Mij aan! Die u aan de volken uit het Oosten ten eigendom zal geven. Dan zullen zij hun kampen tussen u opzetten en hun tenten onder u opslaan. En zij, ja zij zullen uw vruchten eten; zij, ja zij zullen uw melk drinken.

Het oordeel over Ammon is hard; het wordt uitgeroeid. Ezechiël 21:37/32 spreekt namelijk van u zult niet meer herinnerd worden. De Bijbel geeft geen uitsluitsel over de identiteit van de volken uit het Oosten. De tekst spreekt over tenten opslaan (= zich vestigen). Ook de term ten eigendom geven duidt daarop. In die context zou sprake zijn van Arabische woestijnstammen die het land in bezit namen.

 

v5  Ook zal Ik Rabba veranderen in een weide voor kamelen en Bene Ammon in een verblijfplaats voor schapen. Dan zult u weten dat Ik Jahweh ben.

v6  Want aldus spreekt de Soeverein Jahweh: Omdat u in uw handen geklapt hebt en met uw voeten gestampt en u zich met alle boosaardigheid van uw hart verheugde ten kostte van het land van Israël;

v7  Daarom, zie Mij aan! Ik zal mijn hand uitstrekken tegen u en Ik zal u ten plundering geven aan de volken. Ook zal Ik u wegsnijden uit de (kring der) volken en Ik zal u uitroeien uit de natiën. Ik zal u verdelgen en u zult weten dat Ik Jahweh ben.

Toen Nebukadnezar besloot om af te buigen naar Jeruzalem en Ammon links liet liggen, was het groot feest in Ammon. Dat was geen Gode welgevallige vreugde, maar leedvermaak over het lot van Juda, omdat men dacht dat daarmee de dreiging voor Ammon afgewend wordt. De vreugde is van korte duur. Vijf jaar na de ondergang van Jeruzalem wordt Ammon verwoest en de bevolking afgeslacht.

 

v8  Alzo spreekt de Soeverein Jahweh: Omdat Moab en Seïr zeggen zullen: Kijk eens aan! Het huis van Juda is (toch) als alle andere volken.

v9  Daarom, zie Mij aan, die het hoogland van Moab zal blootleggen. Vanuit de steden, vanuit zijn grensplaatsen en de glorie van het land: Beth-Jesimoth, Baäl-Meon, ja tot Kirjathaïm toe: Het zal de volken van het Oosten toebehoren.

v10 Samen met Bene Ammon zal Ik (hen) dat (land) als bezitting geven. Alzo, opdat het, evenals Bene Ammon, niet meer onder de volken herinnerd zal worden.

v11 Ja (ook) over Moab zal Ik gerichten uitoefenen. Dan zullen zij weten dat Ik Jahweh ben.

Na Ammon zijn Moab en Seïr doelwit van het oordeel. Ook zij speelden een verraderlijke rol. De ondergang van Juda bracht hen tot het smalende commentaar: Het huis van Juda is (toch) als alle andere volken en daarin krenkten zij God. De profetie is duidelijk. Het land van Moab zal worden opengelegd, dus ontdaan worden van zijn versterkingen en steden. Daardoor kunnen de volken van het Oosten het in bezit nemen. De glorie van het land duidt niet op Moab, maar op een deel van het beloofde land! De  genoemde plaatsen liggen namelijk alle in het de stam Ruben toegewezen gebied.

Ook van Moab wordt gezegd: Het zal niet meer onder de volken herinnerd zal worden.

 

v12 Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Omdat Edom zich bezig houdt met het nemen van wraak –

    wraak op het huis van Juda - en zij zich (aldus) schuldig gemaakt hebben; ja, zij voortgaan zich schuldig te maken als zij wraak op hen genomen hebben;

v13 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Ik zal zekerlijk mijn hand uitstrekken tegen Edom. Dan zal Ik mens en dier uit haar afsnijden en het tot een woestenij maken. Vanuit Teman tot Dedan toe zullen zij door het zwaard vallen.

In de strijd tussen Edom en Israël herkennen we de oude vete tussen hun stamvaders, Jakob en Esau. Als enige wordt van Edom gezegd dat zij het nemen van wraak als doelstelling hebben. Vandaar dat de tekst spreekt van een voortgaan zich schuldig te maken. Ook als Edom reeds wraak op hen genomen heeft, te weten hun deelname aan de verwoesting van Jeruzalem. Zo zien we ook hier hoe uiterst gedetailleerd de Bijbel is en hoe veel omvattend de raad Gods.

Teman lag in Noord-Edom, Dedan in het zuiden. Geheel Edom zal dus verwoest worden

 

v14 Ook zal Ik mijn wraak uitoefenen op Edom door de hand van mijn volk Israël. En zij zullen met Edom handelen overeenkomstig mijn toorn en overeenkomstig mijn woede. Dan zullen zij weten dat Mij de wrake is, spreekt de Soeverein Jahweh.

Was in voorgaande gevallen God degene die (door de hand van Nebukadnezar) wraak uitoefende. Nu blijkt die taak aan mijn volk Israël opgedragen te worden. Dat was na de verwoesting van Jeruzalem een onrealistisch denkbeeld. Want zowel Juda als Israël waren verdwenen, terwijl hun afstammelingen onder de heidenvolken verstrooid waren. Dit betreft dus onvervulde toekomst.

Bijbelgetrouwe exegeten zien vers 14 vervuld, toen Edom eeuwen later werd verslagen door de Makkabeeën en bij de Joodse staat ingelijfd. Dat standpunt is echter onjuist. De Edomieten werden toen namelijk niet vernietigd, maar opgenomen in het Joodse volk. Blijft over dat de profetie ook heden nog niet vervuld is. Daarin vinden we de oude rabbi’s aan onze zijde, want zij betrekken deze profetie in grote meerderheid op de Eindtijd als eens en voor altijd de strijd tussen Jakob en Esau (dus Rome – zie excurs) beslecht zal worden. In dit verband haalt men gewoonlijk teksten aan uit Ezechiël 35:1 tot 36:15, Jesaja 11:14, Daniël 11:41, Amos 9:12 en Obadja vers 18-21. Ik heb sterk de neiging deze exegese serieus te nemen, ondanks dat er niets met zekerheid over gezegd kan worden.

 

Excurs: Edom & Rome: Esau was stamvader van Edom (Genesis 36:9, 43). Rabbinale commentaren spreken van voortdurende strijd tussen beide volken die tot een climax zal komen in de Eindtijd. De rabbi’s zien Edom als het stamvolk van Rome (waar de Antichrist zal regeren) en daarom worden profetieën over Edom veelvuldig van een eschatologische uitleg voorzien. Het is weinig vlijend voor de Christelijke Kerk (Rome en Protestant) dat juist de kerk als spirituele erfgenaam van Rome gezien wordt, waarin de vijandschap tussen Jakob en Esau in stand blijft. De Joodse geleerde Abarbanel spreek dan ook over het Christendom als het spirituele leger van Edom. En: Evenals Isaak twee zonen had, Jakob en Esau, zo heeft het ware geloof in één God, in figuurlijke zin, twee zonen - Jakob, het joodse geloof en Edom, als vertegenwoordiger van varianten op het monotheïsme. Deze theorieën kunnen niet goed onderbouwd worden. Toch is het opmerkelijk dat de vijandschap tussen Jakob en Esau ook bleek uit de pogingen die koning Herodes ondernam om het kind Jezus te doden. Ook hij was een Ammoniet (Idumeër).

 

v15 Aldus spreekt de Soeverein Jahweh: Omdat de Filistijnen in wraakzucht zullen handelen en zij wraak namen - ja, wraak met boosaardigheid in het hart en in oeroude vijandschap vernietiging nastreefden;

v16 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie Mij aan! Die mijn hand uitstrekt tegen de Filistijnen. Dan zal Ik de Kretenzen afsnijden en het restant zal Ik vernietigen aan de kust van de zee.

v17 Ook zal Ik geduchte wraak over hen uitoefenen met woedende bestraffingen. Dan zullen zij weten dat Ik, Jahweh, het ben die mijn wraak aan hen voltrekt.

De vijandschap tussen Israël en de Filistijnen is spreekwoordelijk. De tekst is duidelijk. De Filistijnen worden afgesneden. Wat van de bewoners overblijft zal aan de kust van de zee vernietigd worden.

Uitleiding: De strekking van Ezechiël 25 is helder. De buurlanden hebben zich vijandig tegen Israël/Juda opgesteld en daarin zijn ze tevens tegen God opgestaan. Het leidt geen twijfel dat Gods volk schuldig was. Echter dat was Zijn zaak, niet die van de omringende volken. Die conclusie zou de hedendaagse naties die het Israël onnodig moeilijk maken, tot nadenken moeten stemmen. Want ondanks alles blijft het volk Israël Gods oogappel (Zacharia 2:8).

 

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.

 

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 20: Ezechiël 24 en 25