2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 6: Ezechiël 5 en 6

woensdag 23 december

Ezechiël 5: Inleiding

Ezechiël spreekt hier over de Babylonische oorlog waarin een groot deel van Juda omkwam.

Vrs1 Welnu, mensenzoon, neem een zwaard tot u, dat scherp is als een scheermes van de barbier. U zult dat op uzelf gebruiken en u zult uw hoofd en uw baard scheren. Neem dan een weegschaal voor u en verdeel het.

Ezechiël wordt gelast een toneelspel op te voeren. Het zwaard duidt de oorlog van Babylon tegen het kleine Juda. Het afscheren van het hoofdhaar was een teken van rouw. Echter, het afscheren van de baard werd als een onterende daad gezien. (2 Samuël 10:4). Rondom kaalscheren was een doodsritueel en in Israël verboden (Leviticus 19:27, 21:5). Ezechiël beeldt dus diepe rouw uit – als voor een dode – maar ook de schande van de nederlaag. Daarin wordt hij tevens verplicht de wet te overtreden.

De weegschaal duidt het afwegen van Gods oordeel, waarop de zonden van Juda gewogen worden.

Vrs2 U zult een derde deel met vuur verbranden in het midden van de stad, als de dagen van de belegering ten einde lopen. Neem dan het (tweede) derde deel. Die zult u rondom haar fijnhakken met het zwaard.

De profeet moet vervolgens een derde deel van zijn haar in het midden van de stad (die hij op de groot kleitablet gemodelleerd had), verbranden (hoofdstuk 4:1). Vers 12a profeteert dat dit deel van de bevolking door pest en hongersnood zal omkomen. De profeet mag deze ceremonie pas uitvoeren als de dagen van de belegering (van Jeruzalem) ten einde lopen. Het tweede derde deel moet Ezechiël fijnhakken rondom het kleitablet waar Jeruzalem op afgebeeld is. Dat zegt ons, dat een derde deel van de inwoners van Jeruzalem door het Babylonische leger zal worden gedood (Vers 12b).

Vrs3 En het (laatste) derde deel zult u verstrooien in de wind, want Ik zal het zwaard achter hen trekken. Echter, u zult daarvan een klein aantal wegnemen en deze tussen de plooien van uw kleding zekerstellen. /

Het laatste derde deel vlucht weg en wordt verstrooid. Zij worden achtervolgd door Babylonische troepen en velen zullen vallen. Dan volgt een verrassende wending. Een klein deel wordt  gered, want Ezechiël zondert enige haren af in zijn mantel. Zij verschuilen zich in de bergen.

Vrs4 Neem nogmaals daaruit. Dan zult u het in het midden van het vuur werpen en u zult het laten verbranden in het vuur. Van daaruit zal het vuur zich verspreiden over het gehele huis Israëls.

Een ‘plukje haar’ van het derde deel (vrs3) wordt in het vuur geworpen. Dat symboliseert prominenten en rijksambtenaren die wisten te ontsnappen. Zij streefden naar herstel van het koninkrijk en waren de eerste Zionisten. Zij weigerde de strijd tegen Babylon op te geven. Toen koning Nebukadnezar na de val van Jeruzalem een gouverneur over de resterende bevolking aanstelde (Gedalja – Jeremia 40:7) werd die door de Zionisten als een verrader beschouwd. De sterk verarmde bevolking had echter totaal geen behoefte aan gewapend verzet. Zij waren de oorlog moe en schikten zich in hun lot als onder- danen van het machtige Babel. Toen Gedalja door de Zionisten vermoord werd, ontstond een diepe vijandschap tussen Zionisten en bevolking en werden de zionisten aangevallen. Daarop vluchtten zij naar Egypte. Zo verspreidde zich het vuur van de dood ook onder hen.

 Vrs5 Alzo spreekt de Soeverein Jahweh: Dit Jeruzalem heb Ik in het centrum van de volken gesteld, met al de landen eromheen.

Alle attributen voor het komende ‘toneelstuk’ zijn opgesteld. De profeet heeft al die tijd waarschijnlijk geen woord gezegd (Zie: hoofdstuk 3:25-27). Nu begint Ezechiël te spreken.

De tekst heeft het karakter van een weeklacht, in de zin van: dit is er van Jeruzalem terechtgekomen, de stad die Ik (God) als centrum van de wereld heb gevestigd.

Vrs6 Toch rebelleerden zij in hun goddeloosheid zwaarder dan de volken tegen mijn wetten en mijn verordeningen. Meer dan de landen die haar omringen. Voorwaar, zij wezen mijn wetten af en in mijn inzettingen hebben zij niet gewandeld.

In dit vers twee kernwoorden: mišpāt (rechtvaardige wetten) en nōq (verordeningen). Samen met het woord rebelleerden vormt het een oordeelsformule. De hoge positie die Jeruzalem/Juda verwierf, bleek het niet waardig. Ja, de inwoners zondigden zelfs zwaarder dan de heidenvolken rondom hen.

Vrs7 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Vanwege uw voortdurende weerspannigheid, meer dan de volken die rondom u zijn, ten aanzien van mijn verordeningen die u niet volgde, maar ook ten aanzien van mijn wetten die u niet naleefde; ja, dat u zich zelfs niet hield aan de normen van de volken die rondom u zijn,

De plechtige toonzetting van dit vers heeft het karakter van een vonnis. Israël faalde; zelfs de beperkte regels, die God oplegt aan de heidenvolken (de wet van het geweten), had Gods volk overtreden.

Vrs8 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Zie Mij aan! Zelfs Ik ben nu tegen u! Dus zal Ik in uw midden gerichten voltrekken voor de ogen van de volken.

Na koning Nebukadnezar, keert zelfs God zich tegen hen. Zo komt er een einde aan de Goddelijke bescherming die Juda in zekere zin nog genoot en wordt Jeruzalem en Juda ‘vijand van God’. Daarmee is de laatste vertegenwoordiger van het oude Israël uit het verbond gezet. Da’as Sofrim getuigt:

Totdat de totale verlossing plaatsvindt, zal Israël nooit meer ‘Gods volk in hun eigen land’ zijn, met Gods tempel in hun midden - een potentieel ‘licht’ voor de volken.

Vrs9 En vanwege al uw gruwelen zal Ik u aandoen, wat Ik nooit eerder deed en wat Ik nooit meer in die mate zal doen.

Omdat Israël zwaar zondigde en God verliet, verlaat Hij de tempel in Jeruzalem. Ze geschiedde het ondenkbare (wat ik nooit eerder deed). Met deze daad staat de ondergang van Juda vast en vervalt Gods bescherming. Dat geeft Satan de vrije hand zijn handlanger te sturen; de koning van Babylon.

Vrs10 Daarom zullen vaders kinderen eten in uw midden en kinderen zullen de vaders eten. Ja, Ik zal gerichten aan u voltrekken en Ik zal al uw overlevenden verstrooien naar alle windstreken.

De gruwelen (vrs9), afgodendienst, kinderoffers en perversiteiten, riep een evenredige straf op, want de hongersnood werd zo zwaar dat men lijken at en uiteindelijk doodde men elkaar om mensenvlees.

Vrs11 Daarom, zo waar Ik leef, zo luidt het woord van de Soeverein Jahweh, Voorwaar, Ik zweer u: omdat u mijn heiligdom verontreinigde met al uw gruwelen en met uw vele afschuwelijke praktijken, zal Ik Mijzelf terugtrekken en mijn oog zal geen medelijden tonen. Ook zal Ik Mijzelf niet ontzien.

Die afschuwelijke praktijken vonden vooral plaats onder koning  Manasse. Hij  richtte op het tempel-plein een afgodsbeeld op en liet gruwelijke rituelen uitvoeren (2 Koningen 21:7). / Ook zal Ik Mijzelf  terugtrekken: Met deze uitspraak verbreekt God ook van Zijn kant het Sinaïtische verbond.

Ook zal Ik Mijzelf niet ontzien: Met de verwoesting van de tempel werd Gods Naam geschaad. Dat zou een pleitgrond vormen voor erbarmen (Daniël 9:17), maar de schuld van Juda blijkt te groot.

Vrs12 Een derde deel van u zal door de pest sterven of door hongersnood in uw midden omkomen.  Het (tweede) derde deel zal vallen door het zwaard dat rondom u is. En het (laatste) derde deel zal Ik verstrooien naar alle windstreken en Ik zal het zwaard achter hen trekken.

Voor hen die nog ontsnappen, is de toekomst uiterst onzeker; Deuteronomium 28:65-66 voorzei dat:

Gij zult onder de volken geen rust vinden noch een rustplaats voor uw voetzool; de Here zal u daar een bevend hart geven, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel. Zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en uw leven niet zeker zijn.

Vrs13 Dan zal mijn toorn tot bedaren komen en Ik zal mijn wraak tegen hen tot bedaren brengen. Zo zal Ik gewroken zijn en zij zullen weten, dat Ik het deed, Jahweh. Ik sprak in mijn naijver terwijl Ik mijn wraak over hen uitoefende.

Het is God zelf die zijn woede beteugelt, anders zou niemand het overleven. Zonder afstammelingen van Juda kan geen Messias geboren worden. Ter wille van Zijn naam beperkt God de wraakoefening.

Het woord naijver brengt een diepe emotie tot uitdrukking. Het is de furieuze woede van God, omdat men Hem, De - Ik ben – van de hemelse legers, bot afgewezen had en andere goden boven Hem had verkozen. Maar het is ook het verdriet over de teloorgang van een liefdesrelatie tussen God en  Israël.

Vrs14 Ik zal u tot een bouwval maken en tot een schande onder de volken, die rondom u zijn, voor de ogen van een ieder die voorbij gaat.

Vrs15 Ja, dit zal u tot schande zijn en tot bespotting; een waarschuwing en een voorwerp van verschrikking voor de volken die rondom u zijn, wanneer Ik aan u gerichten in woede en wraak- zucht zal voltrekken, en in bijtende kastijdingen. Want Ik, Jahweh, neem wraak! Ik heb gesproken.

Het woord bouwval ziet primair op de ruïnes van Jeruzalem, maar in feite wordt geheel Juda bedoeld.  

De uitvoering van het vonnis over Israël/Juda is de vervulling van Deuteronomium 28:37 (NBG):

Gij zult een voorwerp van ontzetting worden, een spreekwoord en een spotrede onder alle volken, naar wier land de Here u wegvoert.

Vrs16 Als door Mij de dodelijke pijlen van de hongersnood afgeschoten zullen worden, die hen tot vernietiging zullen zijn, welke Ik zal afschieten om u te vernietigen, zo zal Ik de hongersnood over u doen toenemen. Dus zal Ik de voedselvoorziening van u afsnijden.

Vrs17 Dan zal Ik hongersnood en wilde dieren tegen u zenden en die zullen u kinderloos achterlaten en pest en bloedvergieten zal u teisteren. Ook zal Ik het zwaard tegen u uitbrengen. Ik, Jahweh, Ik heb gesproken.

Na de ondergang braken epidemieën uit en hongersnood. De slinkende bevolking woonde in een woest land, waar roofdieren huisden en het recht van de sterkste gold. Gods oordeel werd in detail vervuld.

 

Ezechiël 6: Inleiding

Met dit hoofdstuk worden de doemprofetieën van Ezechiël 4-6, over Juda en Israël, afgesloten.

Vrs1 Toen kwam het woord des Heren tot mij, zeggende:

Het vorige hoofdstuk was primair gericht op de stad Jeruzalem. De profetie uit hoofdstuk 6 richt zich echter tot Israël als geheel, dus zowel Israël als Juda.

Vrs2 Mensenzoon, richt uw aangezicht tot de bergen van Israël en profeteer tegen hen.

De heiligdommen van afgoden bouwde men in die tijd op bergtoppen. God had zijn wetten op de Sinaï gegeven, ook een hoge berg. De profetie is dus gericht tegen alle afgodische plaatsen van Israël (vrs4).

Vrs3 Zeg dan: Gij bergen van Israël, hoor het woord van de Soeverein Jahweh. Dit is wat Hij, de Soeverein Jahweh, zegt tot de bergen en tot de heuvels; tot de ravijnen en tot de valleien. Zie Mij aan! Ik zal het zwaard tegen u uitbrengen en Ik zal uw hoogten vernielen.

Israël en Juda namen de afgodendienst van naburige volken over, maar deden dat op overdreven wijze. Dat resulteerde in enorme aantallen heiligdommen of heilige plaatsen in de bergen, heuvels, ravijnen en valleien en, zoals uit vers 13 blijkt, zelfs onder grote bomen. God zal al die hoogten vernielen.

Vrs4 Ook zullen uw altaren gesloopt worden en uw heidense heiligdommen zullen worden afgebroken. Dan zal Ik de gedoden van u voor het aangezicht van uw afgoden neer laten werpen.

Vrs5 Ja, Ik zal de lijken van Israëls zonen voor het front van hun afgoden leggen. Voorts zal Ik uw beenderen verstrooien die rondom uw altaren liggen.

Dit is de vervulling van de profetie uit Leviticus 26:30.

Vrs6 En elke bewoonde plaats, elke stad, zal tot woestenij vervallen. Ook zullen de hoogten worden gesloopt, opdat ook die tot woestenij vervallen. Dan zullen uw altaren vernietigd worden en uw afgoden zullen worden neergehaald en ten onder gaan. Ook zullen uw heiligdommen worden afgebroken en de werken die u gemaakt hebt zullen weggevaagd worden.

De werken die u gemaakt hebt zijn gebouwen, stadsmuren, aquaducten. De verwoesting is totaal.

Vrs7 De doden zullen overal om u heen vallen en u zult weten dat Ik Jahweh ben.

Vrs8 Maar Ik zal sparen, opdat er van u aan het zwaard onder de volkeren zullen ontsnappen, als u verstrooid zult zijn over de landen.

Een deel van de bevolking van Juda ontsnapte aan de slachting en vluchtte naar de omringende landen, vooral Egypte. Een ander deel werd als slaaf verkocht. Ook zij ontsnapten zo aan het zwaard.

Vrs9 Dan zullen de ontkomenen onder u zich Mij herinneren onder de volken, waar zij ook maar in ballingschap gebracht werden. Hoe bedroefd Ik was om hun hart, dat overspelig was, welke zich afkeerde van Mij en om hun ogen, die zich verlustigden in hun afgoden. Dan zullen zij openlijk afschuw tonen over de boosheden, die zij deden en voor al hun gruwelijke praktijken.

Vrs10 Dan zullen zij weten dat Ik, Jahweh, niet zonder reden handelde door dit bijzondere onheil over hen te brengen.

In vers 9 klinkt de vervulling van Psalm 137 – een Psalm die populair werd door Boney M.  By the rivers of Babylon, there we sat down Ye-eah we wept, when we remembered Zion. 

Daar, in het verre Babylon, ontwaakte het besef dat de ondergang van Juda en Israël aan eigen gedrag te wijten was. Dat de Almachtige God alle reden had dit onheil over hen te brengen.

Vrs11 Zo spreekt de Soeverein Jahweh: Sla met uw handen! Stamp met uw voeten en schreeuw uit: Wee! over al de gruwelijke praktijken van de goddelozen van het huis Israëls, die door het zwaard, door hongersnood en door de pest zullen vallen.

Velen veronderstellen dat hier ‘klap in uw handen’ bedoeld wordt. Dat is onjuist. Er wordt opgeroepen tot uitingen van groot weeklagen over de gruwelijke praktijken van het huis Israëls.

Vrs12 Hij die ver weg is zal door de pest sterven. En hij die dichtbij is zal vallen door het zwaard. En degene die overleeft en gespaard wordt zal sterven door hongersnood. Aldus zal Ik mijn wraak aan hen volvoeren.

Dit is een drievoudige vervloeking. Het is niet zo dat hij, die ver weg woont, de pest krijgt en die vlakbij woont door het zwaard sterft, enz. Alsof de oordelen plaatsafhankelijk zijn. Hier wordt bedoeld dat, waar men zich ook in Kanaän ophoudt, de pest, het zwaard en de hongersnood zullen toeslaan.

Vrs13 En zij zullen weten dat Ik Jahweh ben, wanneer het geschieden zal dat hun doden te midden van hun afgoden liggen, rondom hun altaren op elke hoge heuvel, op iedere bergtop, maar ook onder elke machtige boom en onder iedere lommerrijke eik. Ja, overal waar zij openlijk kalmerende wierook offerden tot al hun afgoden.

Vrs14 Ook zal Ik mijn hand tegen hen uitstrekken en Ik zal het land verlaten en woest doen worden, vanaf de Woestijn tot Diblah, in al hun woonplaatsen. Dan zullen zij weten dat Ik Jahweh ben.

De woorden kalmerende wierook duiden op gebruik van drugs tijdens afgodische feesten. De tekst is verder heel duidelijk en behoeft geen aanvulling. Het land van ‘melk en honing’ werd een woestenij.

 

Kanttekeningen: Een God van wraak

Christenen hebben moeite met een wraakzuchtige God. En als men daar in het Oude Testament niet omheen kan, wordt vaak gesteld dat de God van het Nieuwe Testament anders is, alsof er twee goden zijn. Nu kunnen wij God niet modelleren naar onze smaak. Hij is een God van liefde, zeker; Hij is echter ook een God van wraak. Daarin is het Nieuwe Testament niet anders dan het Oude. Hebreeën 10:31 spreekt daarin duidelijke taal: Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God!

Toch zien wij heden geen lik-op-stukbeleid meer, zoals we dat in het boek Ezechiël vinden. Populair gezegd: God straft niet meer onmiddellijk, tenzij in bijzondere gevallen. Dat heeft echter niets met een veranderde God te maken, maar met het feit dat die directheid in daden verbonden was aan zijn verbondsrelatie met Israël. Dat was Zijn volk en Zijn land. Daarover regeerde de Hoogheilige zelf, dus vielen zijn regeringsdaden direct in de samenleving.

Werd het oordeel over Juda door God voltrokken? Indirect wel, maar zelden in daden. Het opheffen van de bescherming van Jeruzalem gaf namelijk Satan vrijheid van handelen. Satan haat Gods volk.

Hij is het die de Assyriërs en de Babyloniërs stuurde. Op zijn bevel werden de gruwelen bedreven.

Grijpt God ook nu nog in? Zelden; wij leven namelijk in het tijdperk van de Gemeente van Christus: Romeinen 6:14 want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Die genade is toegankelijk voor iedereen. In die context is geen sprake meer van directe bemoeienis van God door het zenden van oordelen, behalve wellicht in extreme gevallen. Voor ons geldt Mattheüs 5:45 (NBG):

Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

Uit voorgaande tekst spreekt een gezindheid die we ook in Ezechiël 3:18-21 vinden. Daarmee begint het tijdperk ‘na het verbond’, waarin het individu wordt aangesproken. Dan is er geen Israël meer in Gods eigen land, Kanaän, waar Hij regeert. Dat betekent geen afstel, maar uitstel van de grote heils- beloften én de oordelen die daaraan voorafgaan, zoals die in het Oude Testament en Openbaring worden beschreven. Daarover spreekt ook de apostel in 2 Petrus 3:7 en 9 (NBG):

Maar de tegenwoordige hemelen en de aarde zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, ten vure bewaard tegen de dag van het oordeel en van de ondergang der goddeloze mensen. De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil dat sommigen (onnodig) verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen.

Er wordt een schat bewaard voor geloven. Daar moesten we maar naar uitzien. Het is de moeite waard.

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 6: Ezechiël 5 en 6