2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 4: Ezechiël 3

dinsdag 22 december

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de roeping van Ezechiël verder uitgewerkt. Hij krijgt geen gemakkelijke taak. Niet alleen wordt Israël (hier vertegenwoordigd door Juda) groot lijden voorzegd, ook moet hij ter wille van de boodschap aan zijn volk handelingen verrichten die ook persoonlijk lijden inhouden.

vrs1 Toen sprak Hij tot mij: Mensenzoon, eet! wat u hier aantreft. Eet deze bijzondere boekrol op! Ga dan heen! Spreek het huis Israëls toe!

vrs2 Dus opende ik mijn mond en Hij gaf mij die bijzondere boekrol te eten.

In Openbaring 10:10 vinden we een zelfde gebeurtenis beschreven. Daar is sprake van een boekrol die bitter is, omdat er oordelen Gods in staan beschreven. Deze wordt zoet als honing genoemd (vers 3).

De conclusie is dan ook dat deze boekrol geen oordelen bevat, maar heilsbeloften.

vrs3 Toen sprak Hij tot mij: Mensenzoon, voed uw binnenste. Vul dan uw maag met deze bijzondere boekrol die ik u aanreik. Dientengevolge at ik en het was in mijn mond als honing zo zoet.

Het is wonderlijk dat Ezechiël de boekrol op moet eten om die te begrijpen. Want dat staat er, voed uw binnenste. Waarom de boekrol als honing zo zoet is, wordt heel verschillend uitgelegd:

  1. Het is een verwijzing naar de heilsbeloften die vanaf Ezechiël 36 worden beschreven.
  2. Het duidt genoegdoening; zoiets als: de wraak is zoet. Dat lijkt wel wat vergezocht.
  3. Anderen zien in de zoetheid de rechtvaardigheid van God.
  4. De boekrol bevat de verzen 18-21 (adviezen ten leven). Maar, drie verzen vullen geen boekrol.

De logische keuze is natuurlijk stelling 1.

vrs4 Toen sprak Hij tot mij: Mensenzoon, sta op! Ga heen tot het huis Israëls! Voorts zult u hen toespreken met Mijn woorden.

Ezechiël begint zijn bediening en die is gericht op het huis Israëls (Vers 7). Met toespreken bedoelt God geen toespraak. In zijn woonplaats, Tel Abib, Babylon, kon Ezechiël maar een klein deel van Israël bereiken. Het grootste deel woonde in Egypte, in Kanaän of was verstrooid. Met Mijn woorden wordt het boek Ezechiël bedoeld. Dat zal Israël in toekomende eeuwen als een testament vergezellen tot de Eindtijd. Daarin wordt het onderwezen in de oorzaak van de ondergang en de komende heilstijd. de verre toekomst. Ezechiël ontvangt grote autoriteit, want hij spreekt met ‘de mond van God’.

vrs5 Voorwaar Ik zeg u: niet tot een volksstam met een onbegrijpelijke uitspraak of een moeilijke taal wordt u gezonden maar tot het huis Israëls.

vrs6 Niet tot de vele heidenvolken die een onbegrijpelijke uitspraak en een moeilijke taal hebben; van wie u hun woorden niet kunt begrijpen. Ik zweer u: indien ik u tot hen had gezonden, dan zouden zij naar u geluisterd hebben.

God stuurt de profeet niet naar een vreemd volk om daar het oordeel te verkondigen, zoals eens Jona naar Ninevé. Niet naar een volk dat God niet kent, maar (de toon is treurig) naar Zijn eigen volk.

Bitter is Gods conclusie dat de heidenen meer toegankelijk zouden zijn voor Zijn woord dan Zijn eigen volk. Dat thema vinden we in de evangeliën terug. Toen Jezus door Zijn landgenoten afgewezen werd, koos Hij zich een nieuw volk, de Gemeente van Christus die voornamelijk uit heidenvolken bestaat. Ook daar bleek dat de heidenen meer toegankelijk waren voor het evangelie, dan zijn eigen volk. Israël wees God hooghartig af en met het afwijzen van zijn liefde werd de Hoogheilige diep gekrenkt.

De tekst spreekt van verleden tijd, van een gebeurtenis die reeds voorbij is. Dat is ook logisch, want het Tienstammenrijk was reeds ten onder gegaan, terwijl de overlevenden onder de volkeren verspreid waren en verdwenen. Maar, in tweede instantie is deze boodschap ook tot Juda gericht. Dat bestaat nog als natie, hoewel gehavend. Ook voor hen geldt, dat vers 6b in de verleden tijd staat. De gelegenheid om zich te bekeren en daarmee het komende onheil af te wenden, zo blijkt uit vers 26, is reeds gepasseerd. Het komende oordeel is onherroepelijk – ook over Juda.

vrs7 Het huis van Israël echter toont geen bereidheid om naar u te luisteren, omdat zij weigerden naar

Mij te luisteren. Want het gehele huis van Israël heeft een hard voorhoofd en zij hebben een halsstarrig gemoed.

Israël is niet bereid te luisteren – tegenwoordige tijd; het heden van Ezechiël. Zowel de ballingen als zij die nog in Kanaän woorden, luisteren niet naar God. Daarmee werd de laatste kans op herstel verspeelt en werd het Lo-Ammi (niet Mijn volk) ook op Juda van toepassing.

 

Excurs 6: Lo-Ammi

In Hosea 1-2 krijgt de profeet opdracht om een hoer te trouwen en dat beeldt de verhouding tussen Israël en God uit. Hosea typeert God, de overspelige vrouw Israël. Er worden drie kinderen geboren:

  1. Een zoon, Jizreël, wat betekent: God zaait.
  2. Een dochter, Lo-Ruchama, wat betekent: Die geen ontferming ontvangt.
  3. Een tweede zoon, Lo-Ammi, wat betekent: Niet Mijn volk.

Met de geboorte van drie kinderen als teken, verbreekt God de relatie met Israël en richt zich exclusief op Juda. Het gevolg is de ondergang van het Tienstammenrijk. Toch worden Gods beloften altijd vervuld, ook als het gaat om de terugkeer van het Tienstammenrijk. Ondanks dat de  relatie hopeloos stuk gelopen is, blijkt toch Gods eenzijdige, maar onverbrekelijke verbondstrouw. Hosea 1:14

Ik zal haar lokken en haar leiden in de woestijn en spreken tot haar hart. Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het Dal Achor maken tot een deur der hoop.

Dus Israël, ergens in de toekomst, op een moment dat het volk in de diepste ellende verkeert, naar de verlossing leiden (lees ook Jozua 7:25). We vervolgen Hosea:

Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.

Bedoeld wordt de liederen die gezongen werden nadat de Farao met zijn leger in de zee omgekomen was en Israël in vrijheid naar het beloofde land trok. We citeren Hosea 1:10-11 (NIV Bijbel):

Toch zullen de kinderen Israëls talrijk worden als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd werd: Gij zijt mijn volk niet - zullen zij genoemd worden: Kinderen van de levende God. Dan zal het volk van Juda en het volk Israël worden herenigd, en zij zullen zich één leider kiezen en optrekken uit het land; want groot zal de dag van Jizreël zijn.

De hereniging van Israël en Juda, ter plaatse, in Kanaän en de voorspelling dat alle stammen onder één leider (of koning) zullen worden verenigd, is onvervulde profetie! Het laatste zinsdeel ziet op de dag van Gods wraak, want Jizreël betekent ‘God zaait’ en het woord optrekken duidt op de komende strijd als met Gods vijanden wordt afgerekend.

 

vrs8 Zie! Ik zal uw gezicht even hardvochtig maken als hun gezicht en uw voorhoofd even hard als hun voorhoofd.

De houding die God Ezechiël opdraagt is een antwoord op de goddeloosheid van het volk Israël. Dat ademt een sfeer van ‘oog om oog en tand om tand’.

vrs9 Ik zal uw voorhoofd gelijk de hardste steen maken, ja harder dan vuursteen zal Ik uw voorhoofd maken. Wees daarom niet bevreesd voor hen en laat u geen angst aanjagen, want zij zijn een opstandig huis.

Nogmaals de term opstandig huis. Dat is niet zomaar een algemene vorm van zondig gedrag, maar een opstaan tegen God zelf. Daarmee wordt Israël Gods vijand.

vrs10 En Hij sprak tot mij: Mensenzoon, neem zorgvuldig elk woord, dat Ik tot u zal spreken, ter harte en spits uw oren!

De profetie blijft niet beperkt tot de ‘zoete’ woorden die op de boekrol stonden (vers 3). Want Ezechiël is ook een boek van doem. Er worden vreselijke oordelen in beschreven. Als dan de boekrol (dus de heilsbeloften) zoete woorden bevat, ligt het haast voor de hand dat de overige godsspraken het bittere deel van de profetie betreffen. Dat zijn de komende oordelen over Juda en Jeruzalem.

De heilsbeloften zien uit op de lange termijn. De oordelen betreffen het nabije heden. De zoete boekrol bevat, in die heilsbeloften, tevens datgene ‘wat had moeten gebeuren’, maar niet plaatsvond. Die heils- beloften worden ‘verdaagd’ naar een nog onbestemde toekomst, omdat de Almachtige zijn oordeel over Juda en Jeruzalem uitspreekt. Voor hen die de rampen zullen overleven geldt dat zij opmerkzaam moeten zijn. Dat ze uit moeten zien naar de komst van de Messias (spits uw oren), want door Hem zullen de heilsbeloften werkelijkheid kunnen worden. Hij is de enige brenger van heil.

vrs11 Welnu, sta op! Ga naar de ballingen!; tot de landgenoten van uw volk. Voorts zult u hen toe- spreken en tot hen zeggen: - Zo spreekt de soevereine God - of zij nu luisteren of falen te luisteren.

De profeet is heel duidelijk in zijn adressering. Behalve zijn boodschap aan geheel Israël (vers 4), wordt hij ook gelast de ballingen, de landgenoten van zijn volk, Juda, te bezoeken en de woorden van God over te brengen. Dat is dus niet het koninkrijk Juda. Dat zijn zij die weggevoerd zijn en daarin richt God zich tot het Israël van ‘na de ramp’ en spreekt Hij alsof de ramp reeds heeft plaatsgevonden.

vrs12 Toen hief de Geest mij op. En ik hoorde achter mij een zwaar dreunend geluid. Het was de glorie van God - geprezen zij Hij - en zijn verblijfplaats.

Ezechiël heeft zijn opdracht ontvangen. Daarop brengt de Geest des Heren hem terug naar Tel-Abib (vers 15). Tegelijkertijd hoort hij achter hem een zwaar dreunend geluid. Het is de glorie (Sjechina) van God die ook weggaat. Pas daarna vertrekt ook de troonwagen (zijn verblijfplaats), vers 13.

vrs13 En het geluid van de vleugels van de Chayos, diegenen die de ander van haar (de Chayos) beroerden, maar ook het geluid van de Ofanim naast hen, was gelijk een zwaar dreunend geluid.

Het zwaar dreunend geluid wordt veroorzaakt door vleugels van de Chayos en de Ofaniem.

vrs14 Toen hief de Geest mij op en nam mij weg. En ik ging in bitterheid heen, in de hitte van mijn geest, vanwege de hand des Heren, want die was zwaar op mij.

Een geweldige emotie drijft Ezechiël. Het is de echo van de hand des Heren die zwaar op hem drukt. Want het is niet eenvoudig om ‘de mond van God’ te zijn. Om de ergernis van God te proeven over de krenkingen die zijn uitverkoren volk Hem aandoet. Dat is een emotie die een mens eigenlijk niet kan dragen. Kunnen we van verdriet spreken als emotie van de Almachtige? Het lijkt er wel op.

vrs15 En ik kwam tot de ballingen in Tel-Abib, die bij de rivier de Kebar wonen en Ik verbleef daar, waar zij woonden. Toen zat ik daar zeven dagen terneer, wat onder hen verbijstering veroorzaakte.

vrs16 En het geschiedde aan het einde van de zeven dagen, dat het woord des Heren tot mij kwam, zeggende:

De zeven dagen vormen een soort rouwperiode, waarin de profeet Ezechiël de zwaarte van de oordelen van God moet verwerken.

vrs17 Mensenzoon, Ik stel u aan als wachter over het huis Israëls. Daarom ontvangt u het woord uit mijn mond en zult u hen van mijnentwege waarschuwen.

Ezechiël wordt benoemd tot wachter over het huis Israëls. Hij kijkt in zijn profetie naar toekomstig heil. Dat is, ten diepste, een uitkijken naar het Messiaanse Rijk, naar de komst van de Messias.

vrs18 Als mijn Woord tot de goddeloze mens zegt: ten dode gedoemd zult u sterven en u waarschuwt hem niet of u zegt niets om de goddeloze van zijn weg te weerhouden, ja, om de goddeloze het leven te redden, zo zal de goddeloze wegens zijn zonde sterven. Echter, voor zijn bloed uit uw hand zal Ik verantwoording vragen.

vrs19 Wat u betreft, als u de goddeloze waarschuwt en hij keert zich niet af van zijn goddeloosheid of zijn goddeloze weg verlaat, zal hij wegens zijn zonde sterven. En u, ... u zult uw ziel redden.

De eerste boodschap die de wachter moet afkondigen, betreft de status van Israël. God spreekt niet meer tot het gehele volk, via de koning, maar voortaan alleen nog maar tot de individuele Israëliet.

 

Een mens kan niet tweemaal fysiek sterven. De woorden ten dode gedoemd zult u sterven duiden verloren gaan. Dat is dus ‘de dood van de ziel’. Met de nieuwe bepalingen wordt elke rechtvaardige (dat is hij die Gods wet houdt) een waarnemer Gods. Hij dient zijn broeder of zuster die goddeloos leeft aan te spreken op zijn gedrag met als doel dat hij zich bekeert. Doet hij dat niet, dan zal God zelf aan hem of haar die in gebreke blijft, verantwoording vragen voor het verloren gaan van de goddeloze.

Daar staat een heilsbelofte tegenover. Als de gelovige de zondaar naar behoren heeft gewaarschuwd om zijn goddeloze weg te verlaten, zal hij zijn ziel redden. Zo spreekt ook Jacobus 5:19 en 20

Mijn broeders, indien bij u iemand van de waarheid afdwaalt, en een ander brengt hem tot inkeer, weet dan, dat, wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel van de dood zal behouden en tal van zonden bedekken.

vrs20 Als, anderzijds, een rechtvaardig mens zich afkeert van zijn gerechtigheid en hij bedrijft kwaad, dan leg Ik een struikelblok voor hem neer en zal hij sterven. Aangezien u hem niet waarschuwde voor zijn zonde zal Hij sterven.

Wordt de rechtvaardige door zijn goede daden definitief gered? Neen! Want als de rechtvaardige

daarna toch tot goddeloosheid vervalt, zullen de rechtvaardige daden niet meer herinnerd worden.

De uitdrukking dan leg Ik een struikelblok voor hem neer was een bekend gezegde. Het betekent: dan zal Ik hem ten val brengen. De rechtvaardige wordt het dus zwaar aangerekend als juist hij nog tot zonde vervalt. Voor hem zal het oordeel zwaarder zijn dan over de goddeloze. Mattheüs 11:22 NBG:

Doch Ik zeg u, het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor u.

Er wordt niet gesproken van een direct Goddelijk ingrijpen. Hier is de heilige wet Gods in het geding. Romeinen 2:12 zegt: Allen die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden.

vrs20 En de rechtvaardige daden die hij deed, zullen niet herinnerd worden. Maar over zijn bloed, dat uit uw handen komt, zal Ik u verantwoording vragen.

Veel exegeten verklaren herinnerd zo, dat de daden van de rechtvaardige vergeten worden.  Het woord heeft echter een tweede betekenis, namelijk meetellen. In die lezing zullen de rechtvaardige daden van de rechtvaardige, die tot zonde vervalt, geen enkele positieve invloed hebben in het oordeel.

vrs21 Wat u betreft: indien u, als rechtvaardig mens hem waarschuwt, opdat de rechtvaardige niet zal zondigen en hij niet tot zonde vervalt, dan zal hij leven, omdat hij de waarschuwing ter harte nam. En u, ... u zult uw ziel redden.

De heilsbelofte is weer gelijk aan vers 19. We woorden dan zal hij leven duiden geen overleven van wat dan ook. Ze spreken van het leven in God; de eeuwige zaligheid. / En u, ... u zult uw ziel redden:

Deze woorden vormen een schitterend stukje evangelie. De tekst creëert een spanningsveld. Terecht, want het gaat om de bestemming van de mens. In deze woorden wordt de toekomstige zaligheid afgewogen tegen de dreiging om verloren te gaan. Het redden van een rechtvaardige, die tot zonde dreigt te vervallen, behoudt deze voor het (eeuwige) leven. De redder zelf redt daarmee tevens zijn eigen ziel en ontvangt (mede daarom) het ware leven.

vrs22 Nog steeds was daar de hand des Heren op mij en Hij sprak tot mij: Sta op en ga uit tot de vlakte en daar zal Ik tot u spreken.

vrs23 Toen stond ik op en ging uit naar de vlakte en zie: daar stelde zich de heerlijkheid van Jahweh op, gelijk aan de heerlijkheid, die ik bij de rivier de Kebar zag en ik viel op mijn gezicht neer.

Met de vlakte wordt waarschijnlijk een gebied bedoeld dat in het hart van Babylon lag.

Weer ziet Ezechiël de Heerlijkheid des Heren. Deze verschijnt plotseling, want het woord hinnēh (en-zie!) bevat een element van grote verrassing. Het schokt hem diep en hij zinkt krachteloos terneer.

vrs24 Daarop kwam een geest in mij en die deed mij op mijn voeten staan. Toen sprak Hij tot mij en hij zeide tot mij: Sluit uzelf op in het binnenste van uw huis.

Na korte tijd komt Ezechiël tot zichzelf - kwam een levensgeest in mij - en gaat hij weer staan. Dan ontvangt hij een volgende opdracht. De profeet wordt gelast zich in zijn eigen huis op te sluiten.

vrs25 Wat u betreft, mensenzoon, zie: U zult met touwen gebonden worden, ja, u zult daarmee gebonden worden, opdat u zich niet in hun midden kunt begeven.

Ezechiël wordt met touwen gebonden, om te voorkomen dat hij zich onder de ballingen begeeft om de ontvangen profetie uit te dragen. Het is een soort act die Ezechiël op Gods bevel uitvoert. Zo maakt hij visueel dat de tijd, om het oordeel te kunnen afwenden door zich te bekeren, voorbij is. De evangelie-verkondiging door Ezechiël is ten einde. Omdat het volk niet luisterde, keert God zich nu van hen af.

De gebonden periode eindigt met het opheffen van de stomheid van Ezechiël. Dat gebeurt als de tijding van de val van Jeruzalem de profeet bereikt (Ezechiël 24:27 en 33:21-22).

vrs26 En uw tong zal ik doen vastkleven aan het verhemelte van uw mond, dan zult gij stil zijn.  Aldus kunt u voor hen de mens niet zijn die hen bestraft, want zij zijn een rebellerend huis.

De ballingen in Babylon moeten het nu doen met vroegere ‘woorden van God’ door de profeten.

vrs27 Echter, wanneer Ik ook tot u spreek, zal Ik uw mond openen. Dan zult u tot hen zeggen: Zo spreekt de Soeverein Jahweh: hij die luistert, hij luistere en de weigeraar, laat hem weigeren, want zij zijn een rebellerend huis.

Het blijkt, dat de stomheid van Ezechiël niet totaal is. Die wordt opgeheven als God een mededeling doet – Zo spreekt de Soeverein Jahweh. Maar ook dan lijkt die boodschap geen effect te hebben.

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 4: Ezechiël 3