2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 10: Ezechiël 10 en 11

woensdag 23 december

Inleiding Ezechiël 10

Ezechiël 10 en 11 vormen een eenheid en getuigen over het vertrek van Heerlijkheid des HEEREN en de  gevolgen daarvan. Spreken over de Heerlijkheid is heilige grond. Dat gaan we voorzichtig mee om.

We herhalen nu niet de studie van Ezechiël 1, dus blijf de verklaring over de Heerlijkheid nu beperkt.

Vers1 Daarna keek ik en zie daar: boven het uitspansel, dat zich boven hoofden van de cherubs bevond, was iets dat op saffiersteen leek. Het zag eruit als een troon en het verscheen boven hen (de cherubs).

Vers2 Daarop sprak Hij de man toe die met linnen bekleed was en hij zei: Ga nú in tot hetgeen daar tussen is, bij de Galgal, daar beneden de cherubs. Vul dan uw handen met vurige kolen vanuit hetgeen zich daar tussen bevindt - bij de cherubs - en strooi die uit over de stad. En hij ging naar binnen voor mijn ogen.

Nadat de man gekleed in linnen de gelovigen in Jeruzalem van een teken voorzien heeft (hoofdstuk 9:11), wordt hem bevolen om naar hetgeen daar tussen is te gaan en dat bevindt zich bij de Galgal 1). Hij neemt daar vurige kolen uit die ten oordeel over Jeruzalem gestrooid moeten worden.

1) De Galgal is een ‘samengevoegde eenheid van vier Ofanim (Vers 10, 13). Anderen vertalen: werveling.

Vers3 Nu stonden de cherubs op de zuidzijde van de tempel toen de man daarin wilde gaan. Toen vulde de wolk de binnenste hof.

Er staat de wolk (he‘ānān). Een bekende wolk dus en dat is een wolkkolom (‘s nachts een vuurkolom) waar God zich in verplaatst. Zo wordt Zijn Heerlijkheid afgeschermd, want mensen kunnen die niet verdragen. De wolk omhuld de Heerlijkheid en die verlaat de tempel. Daarmee vervalt de bescherming van zowel de tempel als van Jeruzalem. God trekt zich terug en laat de stad aan zijn lot over.

Vers4 Toen vulde de wolk de binnenste hof. Daarna verhief zich de glorie van Jahweh van boven de cherub en ging naar de dorpel van de tempel. De tempel werd gevuld met de wolk en de hof was vol van de schittering van de glorie van Jahweh.

Vers5 En het geluid van de vleugels van de cherubs werd gehoord tot aan de buitenste hof. Het was als de stem van El Shaddai wanneer Hij spreekt.

De Eeuwige toont zijn majesteit niet aan iedereen. Zijn vertrek was alleen zichtbaar voor hen die op het tempelterrein verbleven. In Ezechiël 8:16 wordt gesproken van vijfentwintig mannen die zware zonden in de binnenste hof bedreven. In Ezechiël 11:1-2 zijn ze bij de Oostpoort*, dus hebben ze het tempel- terrein reeds verlaten en vallen af. Blijven over de zeventig mannen uit de oudsten (Ezechiël 8:11) en de vrouwen die de Tammuz lieten wenen (Ezechiël 8:14). Die worden door de verderfengelen gedood (Ezechiël 9:6) en pas daarna gaan ze de stad binnen. Het is dus waarschijnlijk dat  de profeet Ezechiël de enige overgebleven toeschouwer was bij het vertrek van de Heerlijkheid des HEEREN.

Vers6 En het geschiedde, toen hem - de man bekleed met linnen - bevolen werd, zeggende: Neem vuur vanuit wat daar tussen is, bij de Galgal - ja, vanuit hetgeen daar tussen is, bij  de cherubs -, dat hij daar toen naar binnen ging. En hij stond stil naast een Ofan.

Vers7 Daarop strekte de cherub zijn hand uit naar hetgeen daar tussen was, bij de cherubs - naar het vuur dat tussen de cherubs was -. Hij nam het op en legde het in de handholte van degene die bekleed was met linnen. Deze nam het aan en ging naar buiten.

Het is onduidelijk of cherub slechts voor één van de vier staat of dat daarmee allen bedoeld worden. Waarschijnlijk het laatste. De man gekleed in linnen ontvangt vurige kolen uit de hand van de cherub.

Vers8-9 - Nu was er iets zichtbaar aan de cherubs (onder hun vleugels), dat leek op de hand van een mens. - Toen keek ik en zie! Vier Ofanim verschenen naast de cherubs; elke Ofan naast zijn eigen cherub. En de aanblik van de Ofanim was alsof zij van chrysoliet waren.

Vers10 En hun verschijning en aanzicht - van eenlingen die overgingen in een vierspan - was alsof  de ene Ofan de andere Ofan binnenging.

Het is moeilijk deze tekst te verstaan. Het lijkt dat de vier Ofanim tot één wezen versmelten (hoofdstuk

1:16). Dat wordt bevestigd in vers 13. Het nieuwe wezen (of functie) wordt De Galgal genoemd.

Vers11 Als deze (de Ofan) zich voortbewogen in hun vier richtingen vertrokken ook zij (de cherubs). Zij keerden niet om als zij gingen. Duidelijk bleek dat de richting waarheen de voorste zich wendde nagevolgd werd. Zij keerden zich niet om als zij gingen.

Vers12 En hun gehele lichaam (de cherubs) - hun rug, hun handen en hun vleugels -, maar ook de Ofanim, waren vol ogen. Ja, geheel rondom, zowel elk van de vier (cherubs) als hun Ofanim.

Een wonderlijke mededeling. Zowel cherubs (Chayos) als Ofanim blijken vol ogen. Dat wijst niet op wielen of raderen (zoals sommigen zeggen), maar bevestigt dat het om levende wezens gaat.

Vers13 Betreffende de Ofanim - ja hen allen -; zij werden de Galgal genoemd (zo verstond ik het).

Vers14 Ieder had vier aangezichten. Het eerste aangezicht was dat van een cherub, het tweede aangezicht was dat van een mens, het derde aangezicht was dat van een leeuw en het vierde aangezicht was dat van een arend.

Vers15 Toen stegen de cherubs op. Zij nu waren dezelfde cherubs die ik bij de rivier de Kebar gezien had.

Vers16 Als de cherubs zich verplaatsten, verplaatsten de Ofanim zich naast hen. Als de cherubs hun vleugels spreidden om op te stijgen van de grond, verlieten ook zij de Ofanim niet die naast hen waren.

Vers17 Als die (de cherubs) tot stilstand kwamen, stonden zij (de Ofanim) ook stil en als de ene opsteeg, stegen de anderen samen met hen op. Want de geest van de Chayos was in hen.

In deze verzen is de naam Chayos vervangen door cherubs. Ze zijn identiek (vers 17 en 20).

Vers18 Toen vertrok de glorie van Jahweh van boven de dorpel van de tempel en hij stond stil boven de cherubs.

De wolkkolom en de glorie van Jahweh vertrekken uit de tempel (vers 3).

Vers19 En de cherubs spreidden hun vleugels en verhieven zich voor mijn ogen van de grond. - Toen zij dan vertrokken, gingen de Ofanim samen met hen. - En (de troonwagen) hield stil bij de ingang van de oostelijke poort van het huis van Jahweh. En de glorie van de God van Israël, die boven hen was, zette zich erop.

Vers20 Dit nu was dezelfde (soort) Chayah die ik onder de God van Israël gezien had bij de rivier de Kebar. Toen besefte ik dat het cherubs waren.

Vers21 Viermaal vier aangezichten; aan elk tevens vier vleugels en aan elk ook iets (onder hun vleugels) dat eruit zag als de handen van een mens.

Vers22 En het uiterlijk van hun aangezichten was als de aangezichten die ik bij de rivier de Kebar gezien had. Ja, dat was hun uiterlijk en elk van hen ging recht voor zich uit. Zoals hun aangezichten gingen zij.

Er klinkt groot ontzag uit de tekst die verder voor zich spreekt.

 

Inleiding Ezechiël 11

Dit hoofdstuk gaat verder te beschrijven wat rond het vertrek van de Heerlijkheid des HEREN gebeurt.

Vers1 Toen hief de Geest mij op en bracht mij naar de Oostpoort van het huis van Jahweh die uitziet op het oosten. En zie! bij de ingang van de poort waren vijfentwintig mannen en in het midden van hen zag ik Jaäzanja, zoon van Azzur en Pelatja, zoon van Benaja, leiders van het volk.

De vijfentwintig mannen van Ezechiël 8:16 hebben ondertussen het tempelterrein verlaten en zich alzo aan de executie onttrokken. De ingang van de poort was de plaats waar recht werd gesproken.

Vers2 En Hij zei tot mij: mensenzoon, dat zijn de mannen die kwaad beramen. Ook geven zij  kwaad- aardige raad in deze uitverkoren stad.

De tekst schildert een schril contrast tussen het kwaad en de uitverkoren staat van de stad Jeruzalem. Maar het blijft niet bij kwaad beramen. Deze mannen zijn voortdurend tot kwaad bereid. Dat is een persoonlijke instelling en dat duidt een overgeleverd-zijn aan satan. Micha 7:2-6 profeteert daarover.

Jeruzalem wordt uitverkoren stad genoemd. Dat is een erenaam die geen andere stad ooit gedragen heeft. Die stad koos de Eeuwige om er te gaan wonen. Daarom zou daar alles op de dienst aan God gericht moeten zijn. Jeruzalem zou gevuld moeten zijn met pelgrims en de tempel met zang en aanbidding. De praktijk is dat het een verdorven stad is geworden die in haar afgoderij en zonde zelfs

het beruchte Sodom in de schaduw stelde.

Vers3 Zij die zeggen: komt niet spoedig de tijd om huizen te bouwen? Dit is de pot en wij zijn het vlees.

Vers 3b is een bekende uitdrukking en die beeldt bescherming uit. De leiders van Juda prediken geruststellende woorden. De Babyloniers waren nog niet voor de stad verschenen. Jeruzalem wordt onneembaar geacht. Wij zijn het vlees, de stad is de pot. Dus: We zijn veilig voor alle bedreigingen van buitenaf. Spoedig komt weer de tijd, dat alles weer normaal zal zijn (de tijd om huizen te bouwen).

Vers4 Profeteer daarom! Profeteer tegen hen, mensenzoon!

Vers5 Toen kwam de Geest van Jahweh over mij en Hij sprak tot mij: Zeg: Dit zegt Hij, Jahweh en dat zegt u, huis van Israël. Maar Ik, ja Ik weet wat er in uw geest opkomt.

Deze profetie is tegen het huis van Israël gericht en dat is gewoonlijk het Tienstammenrijk. Hier echter spreekt de profeet tegen Juda en Jeruzalem, dat staat vast. We dienen echter te verstaan dat in deze hoofdstukken het Sinaïtische verbond wordt beëindigd. Dat betreft geheel Israël, alle twaalf stammen.

Vers6 U bewerkte dit alles, dat velen onder u gedood worden in deze uitverkoren stad. Ja, u vulde haar straten met doden.

Vers7 Daarom, zo spreekt de Soeverein Jahweh: de lichamen van u die u in het midden van haar wierp; zij zijn het vlees en dit is de pot. Maar u zult vanuit haar midden verdreven worden.

De vele doden vallen als gevolg van de gruwelijke zonden. Daarmee wordt het huis van Israël tot moordenaar verklaard. De profetie staat in de verleden tijd (vulde), alsof het reeds gebeurd is.

De betekenis van het gezegde in vers 3 wordt nu omgekeerd. De pot is Jeruzalem, maar het wordt een kookpot, waarin de inwoners gebraden (gedood) worden (Ezechiël 24:10, Exegese).

Vers8 Het zwaard vreest u. Voorts zal (ook) Ik het zwaard tegen u uitbrengen, zo luidt de proclamatie van de Soeverein Jahweh. Vers9 Dan zal Ik u uitdrijven uit haar midden. Ik zal u in de hand van vreemden overgeven en gerichten aan u voltrekken.

 Het 1e zwaard is Nebukadnezar en zijn leger (vreemden). Het 2e de zwaarden van de verderfengelen (Ezechiël 9:1). Daar hield men geen rekening mee. God stond immers aan hun zijde? Niet meer dus!

Vers10 U zult vallen door het zwaard. Aan de grenzen van Israël zal Ik u richten, Dan zult gij weten dat Ik Jahweh ben.

Waarschijnlijk dienen we de grondtekst zo te verstaan dat we in plaats van aan, binnen de grenzen van Israël moeten lezen, zoals de Statenvertaling. De tekst spreekt verder voor zich.

Vers11 Dit zal voor u niet als een pot zijn, noch zult u in haar midden zijn als vlees. Aan de grenzen van Israël zal Ik u richten.

Jeruzalem (de pot) zal niet ter bescherming zijn voor de inwoners (het vlees). Allen die zich binnen de grenzen van Kanaän bevinden zullen onder het gericht vallen (vers 3, 7 en 10).

Vers12 Dan zult u weten dat Ik Jahweh ben. Want u volgde mijn verordeningen niet, noch hield u zich aan mijn wetten, maar paste zich aan de norm van de naties die rondom u zijn, aan.

Vers13 Het geschiedde nu - het was tijdens mijn profeteren - dat Pelatja, zoon van Benaja, stierf.

Toen viel ik op mijn aangezicht en schreeuwde met luide stem. En ik zei: Ach, Soeverein Jahweh, gaat U dan het overblijfsel van Israël geheel vernietigen?

Eén van goddeloze leiders sterft plotseling en dat suggereert een executie. De profeet Ezechiël vreest dat het oordeel is begonnen en roept luid om erbarmen.

 

Heilsbeloften

In Ezechiël 11:14-21 vinden we heilsbeloften. Ze betreffen een onvervulde toekomst en schetsen een beeld van het Messiaanse Rijk. In die verzen horen we een echo van Deuteronomium 30:1-10, waar dit voorzegd wordt. Ook de Joodse geleerde Ramban noemt het de uiteindelijke Messiaanse verlossing.

Vers14 Toen kwam het woord van Jahweh tot mij, zeggende:

Vers15 Mensenzoon, uw broeders - uw broeders die de mannen van uw lossing zijn -, maar ook geheel het huis van Israël, ja, geheel dat, daarover zeggen zij die het volk van Jeruzalem vormen: Zij zijn ver weg van Jahweh, dit land is van ons: het is als bezitting gegeven.

Ezechiël heeft zijn hoop nog op de inwoners van Jeruzalem gericht en noemt hen het overblijfsel van Israël (vrs13). Maar, God corrigeert hem. Niet Jeruzalem is de hoop voor de toekomst, maar:

 A.  De ballingen in Babylon (uw broeders die de mannen van uw lossing zijn), Joden dus.

 B.  Het huis van Israël (tien stammen), al zijn ze verdwenen en door de Joden afgeschreven (zij zijn ver weg van Jahweh 1)). Trots zeggen de inwoners van Jeruzalem:  Dit land is van ons: het is als bezitting gegeven. Vers 13 leert anders; Het gehele land Kanaän wordt hen afgenomen.

Het woord lossing is een synoniem van schulddelging. De losser is Jezus Christus die uit Juda zal voortkomen. Echter een lossing kan alleen maar uitgevoerd worden indien de te lossen persoon gelost wil worden. Daarvoor is allereerst bekering nodig. Er wordt dus gesproken het toekomstig gelovig Israël. Dat zal in alle opzichten Gods volk zijn. Dat gelovige overblijfsel (Jeremia 31:7) wordt Gij wormpje Jakobs genoemd (Jesaja 41:14). Zacharia 12:10, 11 en 13:9 spreekt over die bekering.

1) Deze uitdrukking zegt niet alleen dat Israël ‘ver weg’ verstrooid is. De woorden betekenen ook ‘die verre zijn’, dat is: zij die er buiten staan; afgesneden van het heil – ook dat wijst exclusief de tien stammen aan!

Vers16a Daarom spreek uit! Dit zegt de Soeverein Jahweh: Alhoewel Ik hen ver weg onder de volken zond en alhoewel ik hen onder de volken verstrooide:

Als we goed lezen, dan zien we dat de er twee verschillende identificaties worden gegeven.

  1. Juda ging in ballingschap of vluchtte naar Egypte (Alhoewel Ik hen ver weg onder de volken zond).
  2. Het Tienstammenrijk, Israël, verdween als identiteit (alhoewel ik hen onder de volken verstrooide).

Vers16b toch zal Ik hen tot een heiligdom wezen - van geringe betekenis - in de landen waar zij naar toe gegaan zijn.

De Joodse traditie ziet in 16b het ontstaan van de Synagogen. Die worden klein heiligdom genoemd. Het is daarom, dat die voor gelovige Joden zo belangrijk is. Het is de voortzetting van de tempeldienst.

Vers17 Daarom spreek uit! Dit zegt de Soeverein Jahweh: Ik zal u zeker bijeenhalen uit de volken en Ik zal u terugbrengen uit de landen waarover u werd verstrooid. Dan zal ik u het land Israël teruggeven.

Deze belofte staat als een huis. Heden zien we deze profetie langzaam maar zeker in vervulling gaan.

Vers18 Ja, zij zullen daar terugkeren. Dan zullen zij alles wat daar verachtelijk is en alles wat daar walgelijk is eruit verwijderen.

Als het Messiaanse Rijk aanbreekt, zal er heel wat ‘schoon te maken’ zijn. Maar dan is sprake van een eensgezind volk dat God dient. Zo verzet je bergen. Micha 5:11 en Zacharia 13:1-2 spreken erover.

Vers19 Ook zal Ik hen een onverdeeld hart schenken en een nieuwe geest in hun binnenste leggen. Dan zal Ik het hart van steen uit hun vlees verwijderen en Ik zal hun een hart van vlees geven,

Vers20 alzo, dat zij mijn verordeningen zullen volgen en zij zorgvuldig zijn met mijn wetten en die zullen onderhouden. Dan zullen zij Mij tot een volk zijn en Ik ... Ik zal hen tot een God zijn.

Vers21 Maar wat betreft het hart van de verachtelijke onder hen en de afschuwelijken onder hen die hun hart daaraan hebben toegewijd: wat zij doen zal Ik op hun hoofden doen neerkomen, zo kondigt de Soeverein Jahweh af.

Na de bekering zal Israël veranderen in een volk dat de verordeningen en wetten navolgt, ontdaan van  afschuwelijken. Daarmee wordt de ban opgeheven wordt die nu over Gods volk ligt (Jeremia 31:33).

Vers22 Toen spreidden de cherubs hun vleugels, terwijl de Ofanim naast hen kwamen en de glorie van de God van Israël, boven hen, plaatste zich daarop.

Vers23 Toen steeg de glorie van Jahweh op van daarbinnen, in het midden van de stad en hij hield stil boven de berg die ten oosten van de stad ligt.

De Heerlijkheid des HEREN vertrekt naar de Olijfberg en rust daar een korte tijd, wellicht om aan te geven dat daar het heil voor Israël zal terugkeren (Zacharia 14:4). Dan verlaat Het de aarde.

Treurig is het einde van het Sinaïtische verbond, het einde van een worsteling van een volk met zijn God. Voor de ballingen rest slechts de herinnering aan het verleden. En als zij aan de oevers van de rivieren van Babylon zaten, dan weenden zij (Psalm 137).

Vers24 Daarna nam de Geest mij op en bracht mij in het visioen door de geest van God naar Babylon, tot de ballingen. Toen voer het visioen, dat ik zag, op van mij.

Ezechiël keert in de geest (visioen) terug. Lichamelijk zal hij al die tijd in zijn huis gebleven zijn.

Vers25 Daarop vertelde ik de ballingen alles wat Jahweh mij getoond had.

Dit is een uittreksel. Voor een veel uitgebreider bespreking verwijzen we naar:  De Profeet Ezechiël 1 door G.A. van de Weerd.

Copyright: Gert A. van de Weerd; PMI Boeken BV.

Terug naar overzicht
2021 - Ezechiël deel 1, aflevering 10: Ezechiël 10 en 11