Passage Hosea

HOSEA 3, Exegese
 

Introductie
Voor de exegese van Hosea raadpleegde ik vele studieboeken. Toen ik die alle gelezen had, overzag ik het gelezene en verwonderde ik mij over het gemak waarmee exegeten de betekenis van een tekst zo kunnen verdraaien dat die past in hun eigen uitleg. Daarbij blijkt altijd weer, dat die onbedwingbare neiging om de tekst aan te passen, gevoed wordt door de overtuiging dat Israël Gods volk niet is. Dat er voor dat volk geen onvervulde heilsbeloften in het verschiet kunnen liggen. Nu zijn niet alle heilsbeloften zo duidelijk, dat ze geen enkele discussie toelaten. Hier echter, in Hosea 3 vinden we een standaardvoorbeeld van een heldere Goddelijke profetie over de Eindtijd. De Almachtige draagt de profeet Hosea op om een aantal handelingen te verrichten, die model staan voor Zijn toekomstig handelen met de tien stammen van het volk Israël. Daarbij wordt, ten overvloede, dan ook nog een verklaring voor dat optreden gegeven, vers 4 en 5, om vooral maar geen enkele twijfel te laten bestaan over de strekking van de profetie.

Schrappen in de grondtekst
Indien een exegeet een zo duidelijke profetie anders wil uitleggen dan de woorden van de profetie aangeven, moet hij dus wel hard in de tekst ingrijpen en dat gebeurt ook. Van de Born schrijft bijvoorbeeld boven hoofdstuk 3: De vrouw teruggekocht en ter verbetering opgesloten. Dat is een uitleg die, gezien de tekst, wel de nodige fantasie vergt. Natuurlijk botst van de Born dan wel met vers 5, waar gezegd wordt dat David, mijn knecht, hun koning zal worden (= Jezus Christus, de Messias). Dat is typerende eindtijdprofetie (want het betreft nog onvervulde profetie). Van de Born lost het simpel op en zegt: David, hun koning is een Judese glos (latere bijschrijving) die niet in de tekst thuishoort. Dus is helemaal geen sprake van Eindtijdprofetie. Sommige schrappen zelfs de verzen 4 en 5 en herschrijven zo de profetie naar eigen inzicht.
(Birch, pagina 45 / Born, pagina 36)

De zelfverheffing van het christendom
De weerzin tegen de letterlijke verklaring van de profetie is bij veel Bijbelgeleerden groot. Daarbij hebben seculiere en zelfs sommige bijbelvaste verklaarders, elkaar gevonden in een onheilig verbond.

Voor velen - we zeiden het al - is het teveel gevraagd om in het volk Israël de drager van de heilsbeloften van het Oude Testament te zien. Om hen als Gods volk te beschouwen. In feite is dat een heel vreemd verschijnsel, vooral omdat de aangedragen argumentatie gewoonlijk zwak is. Gelukkig zijn er ook exegeten die dit opmerken, zoals de theoloog Ward, die zegt:

Ik verschil sterk van mening met hen die zo maar elke hoopgevende passage aan Hosea ontzeggen (en aan latere bijschrijvers toezeggen, waardoor de tekst zijn waarde verliest).

In feite is deze methode van Schriftverklaring - die de heilsbeloften van Israël of de Joden afnemen -, niets anders dan een stuitende vorm van zelfverheffing. Daarin worden aan het christendom alle toekomstige zegeningen uit de Heilige Schrift toegerekend en de Joden en/of de Israëlieten afgescheept met de oordelen. Deze manier van verklaren vormt tevens een belangrijke voedingsboden voor antisemitisme, tot op de huidige dag. Daarin herkennen we de hand van satan.

Overige bronnen:
(Garrett, pagina 97 en 98 / Mays, pagina 54-56 / Ward, pagina 24).


Vers 1 
Toen zei Jahweh tot mij: Ga nu nogmaals heen! Toon uw liefde aan deze vrouw - die door een ander bemind wordt en die overspel pleegt -, zoals Jahweh de kinderen Israëls bemint, hoewel zij zich tot andere goden keren en de persing van druiven beminnen.

De tekst spreekt, heel opvallend, van deze vrouw. De naam Gomer wordt dus bewust niet door de profeet gebruikt, terwijl toch duidelijk is dat zij bedoeld wordt. De verklaring daarvoor vinden we in de betekenis van de naam Gomer: dat is voltooiing. Gods handelen met Gomer, zoals dat in de eerste twee hoofdstukken van Hosea wordt beschreven, betreft het beëindigen (voltooien) van de relatie tussen God en Israël. Dat is nu verleden tijd. Het Lo-Ammi is uitgesproken (Hosea 1:9). De naam Gomer vervalt daarmee.
(Birch, pagina 41 / Flanders, pagina 348 / Smith, pagina 73)

Een troostvolle gedachte
De profetie spreekt vanaf vers 1 over het tijdperk na het huwelijk tussen God en zijn volk (dus tussen Hosea en Gomer). In die toekomst (die tot op heden voortduurt) wordt Israël getypeerd door een vrouw, waarmee God geen liefdesrelatie meer heeft.

De omschrijving vrouw (in plaats van Gomer) doet vermoeden dat er meerdere zijn en dat is ook zo. In Ezechiël 16:46-56 wordt gesproken over Juda, Israël en (wat heel verrassend is) Sodom, die zusters van elkaar genoemd worden. Daaruit is in ieder geval de conclusie te trekken, dat met het woord vrouwen, in de context van Hosea 3:1 en Ezechiël 16, naties of volken bedoeld worden. Het lijkt er dus op dat elk volk op deze wereld, in principe, een natuurlijke partner is voor de Almachtige. Dat is een mooie en troostvolle gedachte.
(Wood, pagina 181-182 / Jeffrey, pagina 991 / Weerd, De Profeet Ezechiël, deel 1, pagina 404-408 / Strongs, woord 1586)

Ten tweeden male uitverkoren!
Met de tekst: toon uw liefde aan deze vrouw, zijn we aangekomen bij een prachtig stuk evangelie. Want de profeet Hosea beeldt God uit. En evenals dat aan Hosea wordt opgedragen, besluit ook Hij om, eenzijdig, zijn liefde aan deze vrouw (Israël) te verklaren. Dat is in feite dezelfde profetie als we in Hosea 2:13 vinden. En, omdat die zo belangrijk is, herhalen we de uitleg daarvan:
Niets heeft geholpen. Het zenden van Gods profeten bleek nutteloos, Gods wetten werden genegeerd. De straffen die opgelegd werden om het volk te corrigeren, haalden niets uit. De onvermijdelijke ondergang heeft zich voltrokken. Dan, verrassend, spreekt Hosea 3:1

Toon uw liefde aan deze vrouw, zoals Jahweh de kinderen Israëls bemint!

Omdat niets geholpen heeft, gaat de Almachtige het geheel anders doen. Ik zal haar lokken! (Hosea 2:13). Dat is de taal van geliefden.

De grote liefde Gods…
Als in een relatie alles faalt, blijft pure liefde als laatste redmiddel over. Zo vernedert de aanbiedende partij zich, omwille van de ander. Ook hier, hoe vreemd dat ook lijkt. O liefde Gods, oneindig groot, ver boven ons verstand… Deze profetie is nog niet vervuld. Dat gebeurt pas aan het einde van De Grote Verdrukking, als ook de tien stammen opgeroepen worden om naar Kanaän terug te keren.
(Ironside, pagina 28-29)

Vers 1b
die door een ander bemind wordt en die overspel pleegt
De vrouw (Gomer) is geen aantrekkelijke partij, want ze is voortdurend ontrouw en keert zich tot andere goden. Zo is het ook met Israël gesteld. Ook dat heeft zich tot de afgoden gekeerd en zoekt hulp bij machtige naburen, niet bij God. Daarmee pleegt hetoverspel.

Vers 1c
zoals Jahweh de kinderen Israëls bemint, hoewel zij zich tot andere goden keren en de persing van druiven beminnen
Zo glijdt Israël af en, zonder God, gaat het van kwaad tot erger. Wat overblijft, is pure genotzucht (de persing van druiven beminnen).


Vers 2 
Dus kocht ik haar voor mijzelf voor vijftien zilverstukken plus een homer gerst en een letek gerst.
Deze zin stelt veel exegeten en bijbelgeleerden voor onoverkomelijke problemen. Want, waarom moet Gomer worden losgekocht? Ze was immers al met Hosea getrouwd, dus kon er geen sprake meer zijn van een bruidschat die nog betaald moest worden. Het antwoord ligt waarschijnlijk in Hosea 1:3. Daar stellen we een alternatieve vertaling voor. In plaats van: Gomer dochter-van Diblaïm lezen we: Gomer, de dochter van twee vruchtenkoeken.

Losgekocht van het heidendom
In die tweede vertaling veronderstellen we, dat Gomer een prostituee was in een tempel of heiligdom van Ishtar. Zij werden ishtarishu genoemd (zie ook: Hosea 1:3 Grondtekst en Exegese). De profeet Hosea was dan wel met haar getrouwd, maar zij ging gewoon door met haar ‘werk’, zo blijkt uit Hosea 1. De dienst aan Ishtar was namelijk niet vrijblijvend. Het betrof gewoonlijk vrouwen die op jonge leeftijd aan een tempel of heiligdom verkocht waren. Ze mochten pas weggaan, als de schade die men daardoor leed, vergoed werd. De profeet Hosea koopt haar nu los van haar horigheid aan het afgodische heiligdom. Dat is natuurlijk een prachtig beeld. Israël wordt door God losgekocht van het heidendom. Dat is nog niet gebeurd, maar wij leven in een tijd waar we de eerste tekenen van die geweldige gebeurtenissen bespeuren.
(Excurs 5 / Flanders, pagina 349-350 / Guenther, pagina 76 / Limburg, pagina 13)

een homer gerst en een letek gerst 
Een letek gerst is, volgens sommige exegeten, een halve homer. Totaal was dus sprake van anderhalve homer gerst. Dat is ongeveer 546 liter.
(Edelkoort, pagina 181 / e.a.)


Vers 3
Toen zei ik tot haar: U zult vele dagen op mij moeten wachten. U zult geen hoer meer zijn en geen man meer kennen en ook Ik zal geen omgang met u hebben.
De profeet Hosea draagt Gomer op zich af te zonderen. Ze mag niet meer achter vreemde mannen aangaan. Ook zal de profeet Hosea geen omgang (= seksueel verkeer) met haar hebben. Ze moet gedurende lange tijd in celibaat leven.

Sommige exegeten veronderstellen dat Hosea zijn vrouw opgesloten heeft Dat is echter onwaarschijnlijk, want in vers 1 draagt God hem op om liefde aan haar te tonen. Het ligt dus meer voor de hand dat Hosea haar omgeeft met koesterende zorg; echter, op afstand. Dat zal bepaald geen eenvoudige stap voor de profeet geweest zijn. Want Gomer had in de jaren van hun huwelijk meerdere mannen bemind en zo waren drie kinderen verwekt. Dat vormt bepaald geen basis voor een diepe wederzijdse genegenheid. Liefde kun je niet dwingen; die is niet op afroep beschikbaar. We mogen dus veronderstellen dat Hosea daarin Gods hulp ontvangen heeft.

De Wachtkamer van de geschiedenis
In het kader van de bijzondere relatie tussen God en Israël, is het ‘optreden’ van de profeet Hosea en Gomer niet moeilijk te interpreteren. Het volk Israël (de tien stammen) wordt voor lange tijd in de ‘wachtkamer’ van de geschiedenis gezet en verliest zijn identiteit. Daarom is het ook geen partner meer voor andere volken (geen man meer kennen). Veel erger echter is het, dat ook de omgang met God opgeschort wordt (ook Ik zal geen omgang met u hebben).
(Brown, pagina 29 / Ironside, pagina 30-33 / Mays, pagina 58)


Vers 4 
Want de kinderen Israëls zullen vele dagen zonder koning of legeroverste blijven, zonder offerande, zonder gewijde steen, zonder efod en uitlegger.
De profetie van Hosea is heel duidelijk. Alle uiterlijke tekenen die het volk Israël voorheen tot een natie maakte: een koning en een leger met een generaal; het offer in de tempel en de gewijde steen (of het altaar); de Efod en iemand die de wil van God vertolkt (wat zowel op de Urim en de Tummim * ziet, als op het zenden van Gods profeten); dat zal er voor vele dagen (= vele jaren) niet meer zijn.

De profetie voorzegt dus dat het volk Israël zijn identiteit, die gegrondvest was op de dienst aan God - waarom zij een heilige natie genoemd werden - kwijt raakt. Dat is naar de letter bewaarheid. Het volk Israël (de tien stammen) verdween uit de geschiedenis tot op de huidige dag. Er staat niet hoelang die periode zal duren. Ook nu kunnen we daar niets over zeggen. Wel weten we dat de terugkeer nabij is. De eerste tekenen zijn er al!
(* Zie: Hosea 3:4, Grondtekst / Birch, pagina 44 / Excurs 5 en 6 / Mays, pagina 58 / Rashi, Rosenberg, pagina 21)


Excurs 6: Efod, Urim en Tummim

De Efod
Een Efod was een linnen lijfrok die de priesters droegen (1 Samuël 2:18 en 22:18). Deze werd over het hoofd aangetrokken. In die context is het dus een soortnaam. Echter, de Efod van de hogepriester was een uniek kledingstuk. Het bevatte een vierkant borstschild en dat werd met banden aan het opperkleed van de hogepriester bevestigd (Exodus 28:15vv). Op het borstschild zaten, van boven naar beneden, vier rijen van drie edelstenen. Daarop waren de namen van de twaalf stammen van Israël gegraveerd. Op de linker en rechter schouder werden de banden van het borstschild vastgezet met een in goud gevatte edelsteen. Op elk daarvan stonden de namen van zes stammen gegraveerd (Exodus 28: 9-14). De Efod werd ook het borstschild der beslissing genoemd (Exodus 28:30 en Leviticus 8:8). Want het bevatte de Urim en deTummim.

Urim en Tummim
In de Efod was een zakje verwerkt, dat twee stenen bevatte (de Urim en de Tummim), waarmee men de wil van God kon raadplegen. Zij werden de glorie van Levi genoemd (Deuteronomium 33:8). Enkel zuiveren van hart en geest hadden toestemming de Urim en de Tummim te gebruiken. Ook Koning David maakte daar gebruik van als hij de wil van God wilde raadplegen (1 Samuël 23:9 en 30:7). 
Het woord ’Ûwriym betekent lichten, of wellicht verlichting en Tummîymperfectie ofcompleetheid (beide zijn meervoudsvormen). Maarten Luther vertaalde hier: licht en recht. Echter, dit laatste wijkt af van de woordbetekenis. In combinatie dienen we waarschijnlijk te denken aan een betekenis als: Totale verlichting, of: De gehele waarheid, dan wel: Waarheid en klaarheid. Volgens enige oude boekrollen, die in Egypte werden gevonden, ontving de aartsvader Abraham de stenen van God.

Het is helaas onbekend hoe de Urim en de Tummim werden toegepast. Het geheim van hun werking ging waarschijnlijk van hogepriester op hogepriester over en was verder aan niemand bekend. Ook de Bijbel doet daarover geen enkele uitspraak. Sommigen veronderstellen dat het gewoon een soort dobbelstenen waren, maar die mening is gebaseerd op heidense gebruiken van orakelstenen. We weten het niet. Na de ballingschap bleken de Urim en Tummim verdwenen, hoewel de hoop levend bleef dat deze ooit zouden worden teruggevonden (Ezra 2:63 en Nehemia 7:65).
Lees ook: Numeri 27:21 / Deuteronomium 33:8 / 1 Samuël 28:6

Bronnen:
(Brown, pagina 30-32 / Christelijke Encyclopedie, Deel 2, pagina 45 en 46 / Christelijke Encyclopedie, Deel 5, pagina 517-518 / Dee & Schoneveld, Deel 1: pagina 153/ Dee & Schoneveld, Deel 2: pagina 293 / Josephus F. Antiquiteiten 3:8 en 9 / Rashi, Talmoed BT Yoma 73:b / Wycliffe Bible Dictionary, pagina 534, 535 en 1761)


Vers 5 
Daarna zullen de kinderen Israëls terugkeren. Dan zullen zij Jahweh, hun God, zoeken en David, hun koning. Zo zullen zij bevende tot Jahweh komen en tot zijn zegeningen, in het laatst der dagen.
Het laatste vers van Hosea 3 bevat onmiskenbaar Messiaanse profetie die tot op de huidige dag onvervuld is gebleven. Ben Zwi spreekt in die context van een belofte van een Messiaanse koning in een ver verwijderde toekomst. Hoewel hij de juiste conclusie uit de tekst trekt, deelt hij die verwachting niet. Hij noemt vers 5 een typisch voortbrengsel voor die periode. Daarin kiest Ben Zwi de zijde van de vele exegeten die de profetieën over het Messiaanse Rijk niet serieus nemen. Voor hen die Gods woord wel naar de letter willen verstaan is de profetie duidelijk. Die spreekt van een luisterrijke toekomst voor het volk Israël.
(Ben Zwi, pagina 93 en 94)

Na een onbestemde periode, die nu al meer dan 2500 jaar duurt, krijgen de tien stammen hun identiteit terug. Om de één of andere reden zullen ze tot de ontdekking komen, dat zij van Gods volk afstammen. En dan zullen ze ook weer staat maken op die positie. Onmogelijk zult u wellicht zeggen. Wel, niet bij de Almachtige God. In Excurs 5 laten we zien dat dit grote wonder in onze tijd in gang is gezet. En, als Israël zijn identiteit terug heeft gekregen, is de terugkeer van de tien stammen naar Kanaän aanstaande. Dan zal elke stam het van oudsher aan hen toegewezen stuk land mogen bewonen (Ezechiël 48). Daar gaat natuurlijk een bekering aan vooraf. En de vrucht van die bekering zal zijn, dat de tien stammen van Israël Jahweh weer ontdekken als hun God. Dat zal een geweldige schok veroorzaken. Na zoveel eeuwen van duisternis worden ze weer geconfronteerd met het stralende licht van de Almachtige God; de Ik-Ben-Die-Ik-Ben. Dan ontvangen ze ook inzicht in de Schriften. Die kennis zal hen inzicht in het wezen van God geven en dat gaat niet zonder schroom. Dat wekt een heilige vrees op.

David, hun koning
Sommige exegeten zien in Hosea 3:5 de geboorte van Jezus Christus, de Messias aangekondigd. Daarmee negeren zij de rest van de tekst, die zegt dat de Israëlieten dan Jahweh, hun God, zullen zoeken. Dat was toen zeker niet het geval, want de Joden verwierpen Jezus Christus.

tot zijn zegeningen, in het laatst der dagen
In de Eindtijd zal Israël weer als Gods volk aangenomen worden. David (dat is de Messias, Jezus Christus, de grote Zoon van David) wordt hun koning. En zo zullen ook de verloren tien stammen in het laatste der dagen onder de zegeningen van het Messiaanse Rijk vallen. Zo ver is het nog niet, maar wie de tekenen des tijds goed verstaat, ziet de eerste signalen van dit geweldige gebeuren.

(Boice, pagina 81-97 / Constable, pagina 18 / Excurs 5 / Feinberg, pagina 27 / Kidner, pagina 43-44 / Rosenberg, pagina 200 en 207)


Kanttekeningen 3a: Het Messiaanse Rijk in de Bijbel

Het Messiaanse Rijk wordt op vele plaatsen in de Bijbel bezongen. We noemen er enkele:

Ezechiël 34:23-24 (Grondtekst*)

En Ik zal een eenhoofdig herderschap over hen vestigen. Dan zal Hij hen hoeden: David, mijn dienaar. Hij, ja Hij zal hen hoeden en Hij, ja, Hij zal voor hen gelijk een (goede) herder zijn. Dan zal Ik, Jahweh, hen tot een God zijn en mijn dienaar David de vorst in hun midden. Ik, Jahweh, heb het gesproken.

Ezechiël 37:25 (Grondtekst*)

En zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht gegeven heb, aan Jakob, waarin uw vaders gewoond hebben. Ja, zij zullen daarin wonen: Zij en hun kinderen en hun kindskinderen, voor altijd. En David, mijn knecht, zal voor altijd hun vorst wezen.

Jesaja 2b-3a

En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen.

Jesaja 9:6

Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat Hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid.

Jesaja 11:10

En het zal te dien dage geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jeremia 33:17 en 18

Want zo zegt de HERE: Nimmer zal het David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israëls gezeten is; en de levitische priesters zal het nimmer ontbreken voor mijn aangezicht aan een man die brandoffers offert, spijsoffers ontsteekt en slachtoffers brengt al de dagen.

Amos 9:11

Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort, overeind zetten;

Micha 5:3 (Grondtekst**)

En Hij zal bestendig zijn en hoeden in de kracht van de HERE, in de majesteit van de naam des HEREN, zijn God. Dan zullen zij zich vestigen, want Hij zal machtig zijn tot aan de einden der aarde.

Lees ook: 
2 Samuël 5:2 en 7:8 / Psalm 78:70-72 / Amos 9:11 / Hosea 3:5 / Jesaja 9:6-7, 11:1 en 55:3-4 / Jeremia 23:5-6, 30:9 en 33:15-26 / Zacharia 12:7-8 / Johannes 7:40-42.

(Cooper, pagina 302-303 / Fairbairn, pagina 375-381 / * Weerd, De Profeet Ezechiël, pagina 299-300 en 371 / ** Weerd, De Profeet Micha, pagina 262-266)