Passage Daniël 1 (Hoofdstuk 2)

Voorbespreking vers 32 en 33
In zijn droom ziet koning Nebukadnezar een groot beeld waarvan elk lichaamsdeel een bepaald wereldrijk, of fasen daarvan, vertegenwoordigt. De kenmerken van die wereldrijken blijken tevens uit de anatomische bijzonderheden van de onderdelen van het beeld. Het is belangrijk om de lichaamsgebieden van het beeld juist te benoemen, want dat heeft nadrukkelijk consequenties voor de exegese. Op dit punt wordt door veel exegeten nogal slordig geopereerd. Dat komt mede omdat men het belang van scherpslijperij op dit onderdeel niet inziet.

De problemen rond de benoeming van de lichaamsdelen van het beeld, zijn niet alleen van vertaal-technische aard, maar betreffen ook de positie van de diverse lichaamszones. Zo is een dij voor velen het gehele bovenbeen. Anderen echter zien hier alleen het vlezige deel van het bovenbeen (zoals Van Dale het omschrijft) dat doorloopt in de bil. Heupen worden exegetisch nogal eens gelijkgeschakeld aan lendenen of zijden, maar wijzen in feite twee verschillende, aangrenzende, lichaamszones aan.

Bij de vertaling van de Aramese woorden voor de diverse lichaamsdelen, zijn vrijwel alle vertalers uitgegaan van vergelijkbare lichaamszones, die in ons taalgebied gebruikelijk zijn. Respectievelijk zijn dat: het hoofd, de borst met de armen, de buik met de dijen en/of bovenbenen en de (onder)benen met de voeten. De eerste twee zijn juist, maar de laatste twee stemmen waarschijnlijk niet overeen met de betekenis van de oorspronkelijke grondtekst.

Vers 32 N.B.G.-vertaling
Het hoofd van dat beeld was van gedegen goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper,

Vers 32 Statenvertaling
Het hoofd van dit beeld was van goed goud; zijne borst en zijne armen van zilver; zijn buik en zijne dijen van koper;

Vers 32 N.I.V.-vertaling
Het hoofd van het beeld was gemaakt van puur goud, zijn borst en armen van zilver, zijn buik en dijen van brons,

Vers 32 grondtekst
dat het-beeld hoofd-van-hem van goud puur en-borst-van-hem en-armen-van-hem van zilver buiken-van-hem en-dijen-van-hem van brons

Vers 32a
dat het-beeld hoofd-van-hem van goud puur

Het woordje dat wordt vaak genegeerd. We volgen echter de grondtekst.
Met het woord puur wordt op de hoge kwaliteit van het goud gedoeld.

We lezen: 
Van dat beeld was het hoofd van puur goud

Vers 32b
en-borst-van-hem en-armen-van-hem van zilver

We lezen: 
zijn borst en armen van zilver

Vers 32c
buiken-van-hem
Er wordt algemeen vertaald met buik, enkelvoud, maar in de grondtekst staat meervoud geschreven. Het is niet geheel duidelijk wat daarvan de bedoeling is, maar er is wel een sterk vermoeden. Vaststaat dat dit deel van het beeld net onder de borst begint, zoals uit vers 32b blijkt. Daar vinden we de maagstreek, de zijden (of lenden) en de buik. Logischerwijze zou buiken dus zowel op de maagstreek als de buik kunnen wijzen, wat in meer talen voorkomt.
N.B. Er wordt niet gesproken over de achterzijde van het beeld. Het is logisch te veronderstellen, dat koning Nebukadnezar die niet gezien heeft, dus speelt de achterkant ook geen rol in de droom.

Vers 32d
en-dijen-van-hem van brons
Er is verre van eensluidendheid over de vertaling van dit onderdeel van het beeld. We vonden er vijf, die we op anatomische specificatie, van boven naar beneden, indelen:
1. Lendenen, middel en zijden.
De definitie van lendenen is: het naar binnen buigende benedengedeelte van de rug met de aangrenzende delen van de rechter- en linkerzijde (Van Dale). De woorden lendenen, middel en zijden duiden dus hetzelfde gebied aan.
2. Heupen: die liggen daaronder.
3. Dijen: dit blijken bij de één de gehele bovenbenen te zijn, maar bij de ander het dikke gedeelte daarvan die naar boven doorlopen en begrensd worden door de heupen.
Naar hoogte ingedeeld is hier dus sprake van drie verschillende lichaamsniveaus en daarmee is duidelijk gemaakt dat men niet zeker is van de betekenis van de Aramese grondtekst.

Zijden of lendenen
De meeste vertalers lezen lenden(en), zoals Van de Born, Collins, de Lutherse, Obbink-, Canisius- en N.B.G.-vertaling, of zijden, te weten in de Leidse vertaling en Jeffrey (KJV Study Bible, pagina 957), dan wel middel (NRSV-vertaling). Getalsmatig vormt dat een sterk argument voor die keuze.
Ook de wetten der logica doen ons kiezen voor lendenen of zijden. Die vormen namelijk een compact geheel met maagstreek en buiken, waar ze in één adem mee genoemd worden. Heupen en buiken doen dat nauwelijks en buiken en dijen in het geheel niet.
Een derde argument ten voordele van lendenen of zijden is, dat uit de ‘herbenoeming' van de hierna volgende lichaamsdelen zonneklaar blijkt, dat de dijen of bovenbenen in vers 33 ‘verbruikt' worden en daarom voor vers 32c niet beschikbaar zijn!
Met voorgaande argumentatie staat de betekenis wel vast en wijken we dus af van de NIVIHEOT-grondtekst. De grondtekst bedoelt lendenen of zijden.

We lezen, 32cd: 
zijn buiken en zijden van brons,

Nu de gehele zin:
Van dat beeld was het hoofd van puur goud, zijn borst en armen van zilver, zijn buiken en zijden van brons,

Vers 33 N.B.G.-vertaling

zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem.

Vers 33 Statenvertaling
Zijne schenkelen van ijzer; zijne voeten eensdeels van ijzer, en eensdeels van leem.

Vers 33 N.I.V.-vertaling
Zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer en deels van gebakken klei

Vers 33 grondtekst
benen-van-hem van ijzer voeten-van-hem van-hen van ijzer en-van-hen van gebakken-klei

Vers 33a 
benen-van-hem van ijzer
De mogelijke betekenis van het woord uit de grondtekst, dat hier vertaald is met benen, blijkt ook ter discussie te staan. Sommigen zien hier alleen de onderbenen, vooral in die gevallen, waar men de bovenbenen (of dijen) reeds aan vers 32 toegewezen heeft. De meeste exegeten houden het echter gewoon op benen.

Joodse commentaren
Rabbi Yom Tov Lipman, in zijn commentaar op de Mishnah, getiteld: Tosafos Yom Tov, stelt, dat , wat in vers 33 vertaald wordt met benen, dijen betekent. Dit stelt ook Pri Megadim.
(Pri Megadim, Mishbetzos Orach Chaim 75:1).
Rabbi Avraham Yeshayah Karelitz, in zijn grote werk Chazon Ish, toont aan, dat de betekenis van flexibel is. Primair betekent het dijen, maar soms worden ook wel de bovenbenenbedoeld.
(Zie ook: Goldwurm, pagina 101)

Schrift met Schrift vergelijken
Een belangrijke aanwijzing komt uit 1 Samuël 17:6. Uit dat vers blijkt zonneklaar, dat het woord voeten uit Daniël 2:33b een foute vertaling is en vervangen moet worden door onderbenen. 
(Zie vers 33b, Schrift met Schrift vergelijken)

Conclusie: Per saldo blijven de bovenbenen of dijen voor vers 33a over.

De grondtekst
Het woord š qôhî is afgeleid van š q. Hartman zegt hierover: 
Het aramese š q (Hebreeuws šôq) benoemt gewoonlijk alleen het opperbeen. Hij gaat verder: Indien dit hier aldus verstaan wordt, dan zou regel (gewoonlijk: voeten) het onderbeen bestemmen, inclusief de voet, evenals in 1 Samuël 17:6. 
(Hartman, pagina 140 e.a.)

Met voorgaande overwegingen is duidelijk geworden, dat een vertaling met bovenbenen de grondtekst dicht benadert, maar niet meer dan dat. Blijft over de vraag welk gedeelte van het beeld daar precies onder valt.

Bovenbenen en bekken
Het beeld is ingedeeld in aansluitende lichaamszones, dat is duidelijk. Met vers 32 zijn we ter hoogte van de onderbuik aangekomen, net boven het bekken. Het nu volgende deel, dat één geheel zou kunnen vormen en tevens aansluit bij het volgende deel (dus onderbenen, vers 33b, verbeterd), is het bekken, samen met de bovenbenen, want die horen immers bij elkaar.
De Nederlandse taal kent helaas geen woord, dat de grondtekst op dit onderdeel duidelijk afdekt. Indien we dus dat deel van het beeld benoemen met het woord bovenbenen, dan dienen we nadrukkelijk mee te nemen, dat deze doorlopen tot de heupen en daarmee één geheel vormen in het bekken.

We lezen: 
zijn bovenbenen van ijzer

Vers 33b 
voeten-van-hem van ijzer
Ook deze vertaling staat ter discussie. Vaak blijkt de doorslag te geven dat in het voorgaande zinsdeel de benen reeds zijn ‘verbruikt', dus (zo stelt men) ligt een vertaling met voeten-van- hem, als resterende lichaamsdelen, voor de hand. Dat is echter een typisch voorbeeld van een verlegenheidsvertaling! Nu we er echter vrij zeker van zijn, dat het voorafgaande zinsdeel, dat de NIVIHEOT vertaalt als benen-van-hem, op de bovenbenen slaat, zijn er dus nog onderbenen en voeten, die onbenoemd zijn, over.

Schrift met Schrift vergelijken
Het Hebreeuws is verwant aan het Aramees en kan in voorkomende gevallen zeker ter vergelijking gebruikt worden. In I Samuël 17:6 (aan zijn benen had hij koperen scheenplaten) vinden we een woord, dat sterk verwant is aan het Aramees, dat in de NIVIHEOT-grondtekst met voeten-van-hem vertaald is. De aangehaalde tekst geeft een perfecte aanwijzing, want de toevoeging had hij koperen scheenplaten geeft exact weer, welk deel van het been bedoeld wordt. Dat is het gedeelte van de knie tot en met de hiel: onderbenen dus.
Met voorgaande overweging ligt de vertaling van het laatste zinsdeel wel vast. Niet duidelijk is of bij die onderbenen ook de voeten zijn inbegrepen, waarschijnlijk wel.
(Hartman, pagina 141 e.a.)

Nu de gehele zin:
zijn bovenbenen van ijzer en zijn onderbenen zowel van ijzer als van gebakken klei.

We geven vervolgens een passage weer uit de exegese van hoofdstuk 14;

Excurs 10: De Vijf Koninkrijken
Vier koninkrijken hebben we gehad, echter, er is nog een vijfde. Dat is de rotssteen van vers 34 en 35, die het beeld geheel verwoest. Dat koninkrijk blijkt door God zelf te worden opgericht, vers 44 en maakt een einde aan het tijdperk der menselijke wereldrijken (Vers 44, Kanttekeningen 2a). Het is nodig om nu een tussenbespreking in te lassen. Want de uitleg van dit hoofdstuk behoeft een duidelijke achtergrond om tot begrip te kunnen komen. We nemen daarom elk van de vier rijken nog eens onder de loep.

Wereldrijk 1
Het eerste rijk, het hoofd van goud, is, zoals de tekst leert, het Babylonische rijk, hier vertegenwoordigd door haar grootste vorst, koning Nebukadnezar.
Wereldrijk 2
Het tweede, minder glorieus (vers 39a), zijn borst en armen van zilver (vers 33b), dat na het Babylonische rijk ontstond, is natuurlijk het Medisch-Perzische rijk. Ook de twee armen suggereren dat sprake was van een dubbelrijk.

Wereldrijk 3
Het derde, zijn buiken en zijden van brons (vers 32c), wordt getypeerd door haar grootte; endat heersen zal over geheel de aarde. (Vers 39c)

Alexander de Grote veroverde het gehele Medisch-Perzische rijk en voegde daar nog grote gebieden bij. Zijn rijk strekte zich van Griekenland oostwaarts uit tot aan de Indus (India) en in noordoostelijke richting bijna tot aan China. Het besloeg daarmee de gehele ‘beschaafde' wereld. Het was daarmee groter dan de twee voorgaande, vandaar de woorden geheel de aarde. Dit derde wereldrijk bezat weer minder glorie dan het vorige.
Het Griekse rijk viel korte tijd na de dood van Alexander de Grote uiteen. Daaruit ontstonden na enige tijd vier grote rijken, die zich lange tijd handhaafden. Het getal vier vinden we terug in de (twee) buiken (= maagstreek en onderbuik) plus de twee zijden, waaruit dit deel van het beeld bestond.
Graven we nog wat dieper dan kunnen we stellen dat de buiken wellicht de twee belangrijkste rijken typeren, dat van de Ptolemaeën en dat van de Seleucieden. Deze komen nog uitgebreid ter sprake in het boek Daniël.

Wereldrijk 4
Het vierde koninkrijk, zijn bovenbenen van ijzer en zijn onderbenen zowel van ijzer als van gebakken klei (Vers 33), is het Romeinse rijk dat zich kenmerkte door brute militaire kracht en gedurende vele eeuwen een groot deel van de wereld domineerde.
Typerend voor het Medisch-Perzische rijk was dat het groot werd zowel door veroveringen als door het aangaan van allerlei allianties. Dat kenmerkte ook het Griekse rijk. 
Van Alexander de Grote is bijvoorbeeld bekend dat hij zijn officieren opdroeg huwelijks- verbintenissen aan te gaan met belangrijke vrouwen uit de locale bevolking van de veroverde landen. Zelf trouwde hij met een Perzische princes. 
Het Romeinse rijk echter werd uitsluitend groot door haar superieure militaire kracht, waarmee men elke tegenstander uiteindelijk vernietigde.

De indeling van de wereldrijken, zoals hiervoor gegeven, wordt ondersteund door verreweg de meeste exegeten, ook uit joodse bron.

Ook de vroeg-christelijke kerk hield indeling 1 aan. Edelkoort noemt het daarom de oude opvatting.
(Goldwurm, pagina 104, 105 / Edelkoort, pagina 142, 143)

De droom van Nebukadnezar: de betekenis

Dankzij de gegevens uit hoofdstuk 2 weten we nu veel meer over het vierde rijk. Als samenvatting zetten we de gevonden gegevens puntsgewijs onder elkaar en vullen de exegese nog wat aan. Die aanvulling bestaat voor een deel uit hypothesen, dat is onvermijdelijk. Toch zijn ze niet zo maar uit de lucht gegrepen.

1. Het vierde rijk begint als een enkelvoudig Romeins Rijk, vers 33a. Dat is het bovendeel van de bovenbenen, of bekken, fase 1.

2. In de vierde eeuw na Christus splijt het Romeinse rijk, vers 33b. Het gaat vervolgens verder als twee onafhankelijke rijken, het Byzantijnse en het West-Romeinse Rijk. Die worden getypeerd door de twee bovenbenen, fase 2a en 2b.
Het karakter van de rijken, na de verandering, blijft gelijk. Beide zijn van ijzer, beide typeren zich door brute kracht.
We dienen nu scherp te onderscheiden. Letterlijk zegt de profetie dat beide benen, dus de ontwikkeling van de twee Romeinse rijken, nu hun eigen weg gaan!

3. Met de onderbenen verandert het karakter van de beide rijken. 
In het geval van Rome (fase 2a) symboliseert de overgang naar het onderbeen het ontstaan van een nieuwe macht, de rooms-katholieke kerk. Ze wordt getypeerd door een mengsel van gebakken klei en ijzer. Dat is fase 3a (Vers 33c).
Met de klei wordt sinds eeuwen de ware gelovige getypeerd. De klei is het beste van de akker. De akker stelt typologisch de wereld voor, die door de Almachtige en Jezus Christus wordt bearbeid. (Mattheus 13) We vinden het in kinderliedjes (als de klei in de handen van de pottenbakker ...), maar ook bijvoorbeeld in Jeremia 18:6b.
De ‘onmogelijke' combinatie van het harde, wereldlijke ijzer en de zachte, geestelijke klei (of aardenwerk), typeert op perfecte wijze het wezen van de rooms-katholieke kerk. Een menselijk instelling, die, in het grootste deel van haar bestaan, op onbeschaamde wijze macht uitoefende, maar tevens een groot aantal ware gelovigen herbergt.
Het instituut kerk telt vele leden. Zij worden getypeerd door de tien maagden uit de gelijkenis van Mattheus 25. Uiterlijk waren ze gelijk, echter slechts vijf bleken ware gelovigen.

4. Het andere bovenbeen, het Byzanthijnse Rijk (fase 2b), verdween pas eeuwen later, maar ook haar erfenis, de Orthodoxe kerk (fase 3b), bleef in stand. Ook die kerk verwierf macht, echter in veel mindere mate dan de rooms-katholieke kerk dat deed.
De orthodoxe kerk ontwikkelde zich ook niet als één centrale organisatie, maar als een meervoudige staatskerk (ook hier dus een mengsel van klei en ijzer), waarvan het zwaartepunt het patriarchaat van Moskou werd.

5. De beide fasen, 3a en 3b, lopen vervolgens uit op een rijk dat zal worden samengesteld uit een federatie van 10 koninkrijken, in de tekst getypeerd door de tenen. (Vers 41) Dat is het Nieuw-Romeinse Rijk, fase 4.
Dat toekomstige rijk bestaat uit tenen van beide benen. Dat suggereert, dat de Orthodoxe kerk en Rome op één of andere wijze weer tot eenheid zullen komen. (Wellicht geldt dat ook voor de grote afgescheiden protestante kerken, die uit de rooms-katholieke kerk zijn voortgekomen.) 
Een dergelijke samensmelting suggereert het ontstaan van een wereldkerk en sluit wonderwel aan op Openbaring 13, vooral vers 15-17, waar ook over een wereldgodsdienst in de Eindtijd gesproken wordt.

6. De samenstelling van de tenen (Vers 41b) blijkt te verschillen van de onderbenen. In dit geval is sprake van een mengsel van ijzer en klei van de klei, dat is keramiek of porselein.
Het ijzer is de wereldlijke component van het rijk van de onderbenen. Dat is de macht van de federatie van de tien staten, als erfgename van het Romeinse Rijk, gecombineerd met de macht van de nieuwe wereldkerk. Het keramiek staat voor het volk Israël in de Eindtijd, zoals uit vers 43b blijkt.

7. We zijn nu aangekomen bij een belangrijk probleem. Er is aangetoond, dat de klei der kleien de afstammelingen van Israël typeren. Dat is een nieuw materiaal in de ranglijst, maar... waar is dan de klei (= de gelovigen) van fase drie gebleven? 
Het ijzer blijkt de constante factor, zowel in de eerste, de tweede en de derde als de vierde fase. In de derde fase van het Romeinse Rijk komt de klei erbij, dat zijn de gelovigen, de Gemeente van Christus. Maar, bij de overgang naar de vierde fase verdwijnt dat materiaal weer. De opengevallen plaats wordt ingenomen door de klei der kleien, dat is het volk Israël.
Het ligt haast voor de hand, om in voorgaand schema de opname van de Gemeente te zien (Pagina 41-46). Daarna is de klei verdwenen.
Of, zoals Micha 7:2 (grondtekst) dat zegt: 
De vromen zijn uit het land geveegd, onder de mensen is geen oprechte meer over.
(Van de Weerd, Micha).

8. De grote wereldkerken, ontdaan van de ware gelovigen, voegen zich vervolgens samen tot een wereldkerk, zonder God. Daarmee wordt het een machtsinstrument zonder weerga. Deze wereldkerk smelt samen met het laatste koninkrijk der mensen, de federatie van tien koningen of koninkrijken (de tenen).
Het is waarschijnlijk dat na de verdwijning van de gelovigen de valse profeet, als hoofd van de nieuwe wereldkerk en de antichrist, als hoofd van het koninkrijk van de tien, tot hun volle machtsontplooiing zullen komen.

9. Het rijk van de tien tenen wordt getypeerd als een mengsel van ijzer en keramiek. Dit blijkt een ‘onmogelijk' verbond te zijn tussen twee partijen. Enerzijds het ijzer, dat is de laatste fase van het Romeinse rijk, anderzijds de afstammelingen van het volk Israël. (Vers 43)

10. De klei der kleien van de tenen, een typering van het joodse volk, blijkt hard te zijn en onderscheidt zich daarmee nadrukkelijk van de betrekkelijk zachte gebakken klei van de onderbenen. Waarom dit onderscheid tussen gelovigen uit de heidenen en de joden? Zou Romeinen 11 daarmee te maken hebben?
Vers 25b: Een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat.
Lees: Kanttekeningen 2g

11. Dit verbond bestaat dus uit elkaar niet verdragende elementen. Het zal kennelijk regeren met dezelfde harde hand, die het Oud-Romeinse Rijk kenmerkte, want het mengsel wordt, in tegenstelling tot dat van de onderbenen, hard als ijzer genoemd. (Vers 41b)

12. Dit onheilige verbond zal niet lang kunnen bestaan (kan niet blijvend zijn), vers 43b.

13. Het laatste wereldrijk zal vervolgens vermorzeld worden door een nieuw rijk (de rotssteen, vers 34) dat een einde zal maken aan alle wereldrijken, dus aan de heerschappij van de mens en vervolgens de wereld zal vullen. Dat rijk wordt dus de dominante macht op aarde.

14. Dat nieuwe rijk wordt niet door mensenhanden gebouwd, maar wordt door de God des hemels opgericht, vers 44. Dat is het Messiaanse rijk.

15. Dat rijk zal nooit vernietigd worden door enige vijand (Noch zal dit koninkrijk ooit overgeleverd worden aan enig ander volk.) 
Ook dat klopt precies met de schriften, want dit laatste koninkrijk zal vrijwillig aan God zelf worden overgedragen.
1 Corinthiërs 15:24 
daarna het einde, wanneer Hij (Jezus Christus) het koningschap aan God de Vader overdraagt ... 
En verder: 1 Corinthiërs 15:25
Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft.

16. Van het rijk van de rotssteen wordt als tweede kenmerk gezegd dat het zal bestaan tot de eeuwigheden aanbreken. Dat is het moment waarop de ‘laatste profetie' tot vervulling komt met de komst van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.